HR, 06-12-2022, nr. 21/04277
ECLI:NL:HR:2022:1767
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-12-2022
- Zaaknummer
21/04277
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1767, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑12‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:958
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2021:9900
ECLI:NL:PHR:2022:958, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 18‑10‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1767
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. Medeplegen diefstal, meermalen gepleegd, art. 311.1.4 Sr. Bewijsklacht medeplegen. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/04277 J
Datum 6 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 oktober 2021, nummer 21-004720-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben J.S. Nan en N. Gonzalez Bos, beiden advocaat te 's‑Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadslieden van de verdachte hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2022.
Conclusie 18‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Nepdeal met vuurwerk. Klacht over de motivering van twee bewezenverklaringen van diefstal in vereniging faalt. Conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/04277 J
Zitting 18 oktober 2022
CONCLUSIE
P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 13 oktober 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens 1 en 2 telkens: "diefstal door twee of meer verenigde personen", veroordeeld tot 28 uren werkstraf, subsidiair 14 dagen jeugddetentie, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar en met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en J.S. Nan en N. Gonzalez Bos, beiden advocaat te 's‑Gravenhage, hebben een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt (gelet op de toelichting uitsluitend) over de motivering van het bewezenverklaarde medeplegen bij beide feiten.1.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. hij op 17 december 2019 te Vriezenveen tezamen en in vereniging met een ander bankbiljetten (in totaal voor 320 euro), die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [aangever 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. hij op 13 december 2019 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met een ander, bankbiljetten (in totaal voor 90 euro), die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [aangever 2] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.”
5. Deze bewezenverklaring van feit 1 en 2 steunt op de volgende bewijsconstructie2.:
“Aangever [aangever 1] had op 17 december 2019 afgesproken met de eigenaar van het Instagram account "[accountnaam]" om (illegaal) vuurwerk te kopen. Bij het treinstation in Vriezenveen zou de persoon achter het Instagram account voor € 320,- aan vuurwerk komen brengen. Op de afgesproken tijd hoorde aangever dat hij bij een steegje moest komen. In het steegje stonden twee getinte jongens (het hof begrijpt: verdachte en medeverdachte). De jongen zonder baardje (het hof begrijpt: medeverdachte) vroeg of hij het geld kon controleren op echtheid. Nadat aangever het geld liet zien pakte de jongen zonder baardje het af en stak het in zijn broekzak. De jongens liepen naar de elektrische fiets van aangever, één van hen deed deze op slot en haalde de sleutel uit het slot. Vervolgens zag aangever dat de jongens hard wegliepen. Aangever heeft de politie gebeld en verdachte en medeverdachte zijn aangehouden. Medeverdachte bleek het geld van aangever in zijn jaszak en onderbroek te hebben gestopt. Aangever heeft van de politie zijn geld teruggekregen.
Verdachte heeft bij de kinderrechter verklaard dat hij is meegegaan met medeverdachte naar Vriezenveen. Medeverdachte had gezegd dat hij daar "geld ging pakken". Medeverdachte zei tegen de jongen: "Geef mij het geld", pakte het geld en zei tegen verdachte: "we gaan nu weg". Bij de politie heeft verdachte op een vraag van de verbalisant of hij bekent dat hij samen met medeverdachte geld had weggenomen van de aangever in Vriezenveen geantwoord: ”ja”. Op de vraag hoe vaak hij dit samen met medeverdachte heeft gedaan, geantwoord: "ik denk twee keer of zo".
Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de beheerder was van het Instagram account "[accountnaam]". Bovendien heeft medeverdachte verklaard: "We zouden vuurwerk aan hem verkopen, die jongen, maar we hebben geen vuurwerk. Ik vroeg aan die jongen of hij kon laten zien of het geld echt was. Dit deed hij en hij gaf het geld aan mij.
Vervolgens zijn we weggerend.
Het onder 2 ten laste gelegde
Aangever [aangever 2] had op 13 december 2019 afgesproken met de eigenaar van het Instagram account "[accountnaam]" om (illegaal) vuurwerk te kopen. Ze hadden afgesproken bij de kooi in de wijk Groot Driene (het hof begrijpt: in Hengelo (Overijssel)).
Aangever zou voor € 90,- aan vuurwerk kopen. Op de afgesproken tijd zag aangever twee jongens staan (het hof begrijpt: verdachte en medeverdachte). Eén van hen vroeg aangever of hij het geld bij zich had. Aangever liet hierop het geld zien. Eén van de jongens vroeg of het geld echt was en of aangever het geld wilde geven. Aangever gaf daarop het geld. De jongens vertelden dat ze gingen controleren of het geld echt was en ze liepen weg. Aangever is achter de jongens aan gelopen. Aangever heeft nog gezegd dat het niet enkel zijn eigen geld was. maar ook dat van zijn vrienden. Aangever zag dat de jongens gewoon doorliepen en deden alsof ze niets hoorden. Toen de jongens doorhadden dat aangever achter ze aan kwam liepen ze de andere kant op.
Verdachte heeft bij de kinderrechter verklaard dat hij is meegegaan met medeverdachte naar Hengelo. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij in Hengelo de hele tijd met medeverdachte is geweest en dat verdachte gewoon naast medeverdachte stond. Verdachte wist dat het om een nep vuurwerk deal ging: dat heeft medeverdachte aan verdachte verteld.
Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte een beetje van het geld aan hem heeft gegeven.
Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de beheerder was van het Instagramaccount "[accountnaam]".
Bewijsoverwegingen
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak voor of na het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het onder 1 en 2 tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte was vooraf op de hoogte dat medeverdachte "geld ging pakken" bij een neppe vuurwerkdeal. Verdachte en medeverdachte verschenen steeds samen op de met aangevers gemaakte afspraken en stonden steeds samen tegenover aangevers. Hoewel verdachte niet degene was die het geld afpakte of in ontvangst nam was hij er wel steeds bij om zijn medeverdachte te "beschermen", waardoor zij tegenover de (jongere) aangevers getalsmatig en fysiek de overhand hadden. Na afloop van het onder 1 tenlastegelegde zijn verdachte en medeverdachte samen weggerend. Na het ontvangen van het geld in het kader van het onder 2 tenlastegelegde zijn verdachte en medeverdachte ook samen weggelopen. Verdachte heeft een deel van het bij het onder 2 tenlastegelegde buitgemaakte geldbedrag van medeverdachte ontvangen.
Het hof acht gelet op het voorgaande bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Immers is er sprake geweest van een rolverdeling tussen verdachte en de medeverdachte en een gezamenlijke uitvoering, terwijl verdachte zich beide keren niet heeft teruggetrokken op een daartoe geëigend moment. Het hof is voorts van oordeel dat de bijdrage van verdachte aan de onder 1 en 2 tenlastegelegde diefstallen van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken.
Conclusie
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tweemaal schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging.”
6. Uit de bewijsoverwegingen van het hof komt naar voren dat verdachte zowel het onder 1 als de onder 2 tenlastegelegde medeplegen van diefstal bekent. Immers de bewijsconstructie van het hof houdt in: “Bij de politie heeft verdachte op een vraag van de verbalisant of hij bekent dat hij samen met medeverdachte geld had weggenomen van de aangever in Vriezenveen geantwoord: ”ja”. Op de vraag hoe vaak hij dit samen met medeverdachte heeft gedaan, geantwoord: "ik denk twee keer of zo".” Door deze verklaring over twee feiten in de bewijsconstructie op te nemen heeft het hof de bekentenissen van verdachte kennelijk bruikbaar voor het bewijs geoordeeld.3.Steun voor dit medeplegen biedt ook de verklaring van de medeverdachte voor zover deze inhoudt: “We zouden vuurwerk aan hem verkopen, die jongen, maar we hebben geen vuurwerk.” Het hof heeft dit kennelijk en niet onbegrijpelijk gezien als relevant voor het bewijs van het gezamenlijk een plan uitvoeren (medeplegen). Ik meen dat gelet op deze bekentenissen van verdachte en enige steun daarvoor in de verklaring van medeverdachte in samenhang met beide aangiften beide feiten toereikend zijn bewezen. Alleen al hierom is het middel kansloos.
7. Overigens meen ik dat er hier evenmin andere goede gronden zijn om de motivering van het bewezenverklaarde medeplegen te diskwalificeren. Het hof heeft de voor medeplegen geldende criteria uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad, voor zover van belang, in het bestreden arrest opgenomen. Over miskenning van die criteria (schending van het recht) rept de toelichting op het middel, zoals al uit een eerdere voetnoot blijkt, niet. Ik doel op de volgende rechtspraak:
“2.3 In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.”4.
8. In navolging van deze rechtspraak van de Hoge Raad heeft het hof in een bewijsoverweging bijzondere aandacht aan het medeplegen besteed. Verder is de context die naar voren komt uit de bewijsconstructie van betekenis. Beide feiten zijn binnen een kort tijdsbestek van enkele dagen gepleegd en de modus operandi vertoont grote gelijkenis. In tijd is eerst feit 2 gepleegd. Dat feit kent gelet op de bewijsconstructie van het hof twee bijzonderheden die redengevend zijn voor beide feiten: verdachte wist tevoren dat het om een nepvuurwerkdeal ging en hij deelde de eerste keer mee in de buit.
9. Voor feit 2 dat vier dagen voorafging aan feit 1, ligt in het arrest van het hof besloten dat verdachte op alle belangrijke momenten aanwezig was: voorafgaand, tijdens en na het feit. Ze gingen immers (voorafgaand) samen op pad in het kader van een nepdeal waarvan ook verdachte wist. Na het feit lopen ze samen weg en gaan ook samen in een andere richting wanneer ze door het slachtoffer worden gevolgd. Bovendien deelde verdachte na het feit in de buit. Aangever weet niet wie van beide verdachten het feit uitvoerde door vragen te stellen enz.5., maar het hof gelooft verdachte kennelijk in zijn verklaring dat hij dit niet was. Gelet daarop ging het hof er vanuit dat verdachte tijdens de uitvoering van het feit aanwezig was. Door die aanwezigheid hadden verdachte en zijn medeverdachte tegenover de (jongere) aangever getalsmatig en fysiek de overhand, aldus het hof. Het hof kwalificeert dit ook als bescherming van de medeverdachte.6.
10. Voor het bewijs van het eerste feit is uiteraard relevant dat verdachte enkele dagen eerder in een soortgelijke situatie met zijn medeverdachte op pad ging en daarbij ook deelde in de buit. Het hof overweegt ook dat verdachte is meegegaan in de wetenschap dat de medeverdachte geld ging pakken. De nepdeal met vuurwerk lijkt sterk op hetgeen enkele dagen eerder gebeurde. Al met al een zeer nauwe betrokkenheid voorafgaande aan het feit. Uit de vaststellingen van het hof kan blijken dat de medeverdachte ten tijde van de uitvoering van het feit het woord voerde en het geld afpakte en in zijn broekzak stopte. Voor de betekenis van de aanwezigheid van verdachte verwijs naar hetgeen ik daarover onder het vorige randnummer heb opgemerkt. Wel is hier nog relevant dat beiden naar de fiets van het slachtoffer liepen en dat de fiets op slot is gezet en de sleutel is meegenomen. Het hof brengt hiermee kennelijk tot uitdrukking dat na de uitvoering van het feit verdachte samen met medeverdachte ervoor zorgt dat ze niet eenvoudig per fiets kunnen worden gevolgd. Er is bij feit 1 kortom ook een bijdrage van voorafgaande, tijdens en na het delict.
11. Anders dan de stellers van het middel komt het mij niet onbegrijpelijk dat hof hier de - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte voor, tijdens en na binnen enkele dagen gepleegde delicten kennelijk van voldoende gewicht heeft geacht voor medeplegen. Het hof heeft daarbij (kennelijk) rekening gehouden met de vergelijkbare samenwerking op twee dagen binnen kort tijdsbestek, de rol in de uitvoering van het delict en het belang van de rol van de verdachte, het delen van de buit, de aanwezigheid van verdachte bij de uitvoering en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Ook vanuit het perspectief van beide slachtoffers zijn ze hun geld kwijtgeraakt door het optreden van twee personen. Beide verdachten wisten van de hoed en de rand.
12. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
13. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑10‑2022
Hier weergegeven zonder voetnoten.
Het hof heeft kennelijk de verklaring van verdachte dat hij door de politie onder druk is gezet onvoldoende geacht om aan de bruikbaarheid van deze bekentenissen in de weg te staan (en ik vind dat geenszins onbegrijpelijk). Evenmin heeft het hof de bruikbaarheid betwijfeld om reden dat de jeugdige verdachte de reikwijdte (juridische betekenis) van zijn verklaring onvoldoende overzag. Dat is een feitelijk oordeel dat in cassatie vast staat. In zoverre wordt de bewijsconstructie ook in cassatie niet wegens onbegrijpelijkheid gediskwalificeerd.
HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:83, NJ 2018/252 m.nt. N. Rozemond
Zie de overweging van het hof: “Eén van hen vroeg aangever of hij het geld bij zich had. Aangever liet hierop het geld zien. Eén van de jongens vroeg of het geld echt was en of aangever het geld wilde geven. Aangever gaf daarop het geld.”
De term vindt vermoedelijk zijn oorsprong in de verklaring ter zitting van het hof van verdachte zelf. Zie het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 september 2021, p. 1 (“Ik was […] mee voor de veiligheid van mijn vriend”) en p. 2 (“Ik ging uiteindelijk toch met hem mee uit bescherming”).