Einde inhoudsopgave
Beleidsregels Toetsingskader Wet Bpf 2000
Representativiteit
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2012
- Bronpublicatie:
07-12-2011, Stcrt. 2011, 22535 (uitgifte: 15-12-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-12-2011, Stcrt. 2011, 22535 (uitgifte: 15-12-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Pensioenen / Bijzondere onderwerpen pensioenen
Sociale zekerheid ouderen / Pensioen
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
Dezelfde werkgevers- en werknemersorganisaties als die betrokken zijn geweest bij de verplichtstelling kunnen een gedeeltelijke intrekking aanvragen.
Maar ook andere organisaties of een deel van de bij de verplichtstelling van het bpf betrokken werkgevers- en werknemersorganisaties kunnen een gedeeltelijke intrekking aanvragen.
Voor iedere aanvrager gelden echter dezelfde eisen:
- 1.
het moet gaan om een gezamenlijke aanvraag van sociale partners in de bedrijfstak of in het afgebakende deel van de bedrijfstak waarvoor intrekking wordt verzocht,
- 2.
de werkgevers(organisatie(s)) vertegenwoordigen een belangrijke meerderheid van de werknemers in de bedrijfstak of het deel van de bedrijfstak waarvoor intrekking van de verplichtstelling wordt gevraagd, en
- 3.
de betrokken werkgevers- en werknemersorganisaties moeten die bedrijfstak of dat deel van de bedrijfstak kunnen vertegenwoordigen. Dit blijkt uit de statuten van de organisaties.
In het geval van een aanvraag tot gedeeltelijke intrekking van de verplichtstelling betreffende één van de bedrijfstakken in het bpf of voor een afgebakend deel binnen een bedrijfstak zal worden gekeken of sprake is van voldoende representativiteit bij de verzoekende partijen voor dat deel waarvoor intrekking van de verplichtstelling wordt verzocht.
Draagvlak binnen de gehele werkingssfeer van het bpf is bij een gedeeltelijke intrekking niet vereist. Gedachte hierachter is dat wanneer een representatieve vertegenwoordiging van een bedrijfstak of een afgebakend deel van de bedrijfstak niet langer een verplichtstelling wil, intrekking voor dat deel mogelijk moet zijn. De wens van sociale partners is immers de basis voor een verplichtstelling.
De Minister van SZW zal in een geval van gedeeltelijke intrekking echter ook de bij het verplichtgestelde bpf achterblijvende partijen betrekken in het proces. Zij zullen worden geïnformeerd over de aanvraag om gedeeltelijke intrekking, opdat zij hun opvatting hierover aan de Minister van SZW kenbaar kunnen maken.
Dit is ook in het belang van de partijen die een aanvraag om gedeeltelijke intrekking indienen. Immers, het deel van de bedrijfstak of, in het geval van meerdere bedrijfstakken binnen het bpf, de bedrijfstak waarvoor intrekking van de verplichtstelling wordt gevraagd, maakt onderdeel uit van dat bpf. Een vertrek bij het bpf nadat het besluit tot intrekking van de verplichtstelling is genomen heeft consequenties voor zowel de vertrekkende partij als voor ‘de achterblijvers’. De vertrekkende partij zal mogelijk overgaan tot het oprichten van een eigen bpf. Dan moet met de achterblijvende partijen in het bpf overeenstemming worden bereikt over de financiële afwikkeling. De vertrekkende partij heeft er belang bij dat die overeenstemming er komt, omdat het anders erg moeilijk zal zijn een eigen fonds op te richten.
Bovendien bestaat ook bij een aanvraag om intrekking van een deel van de verplichtstelling de mogelijkheid zienswijzen in te dienen. Indien de achterblijvende partijen hiervan gebruik maken kan dat eveneens een obstakel zijn in de totstandkoming van het uiteindelijke besluit.