ABRvS, 11-03-2009, nr. 200804078/1
ECLI:NL:RVS:2009:BH5498
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
11-03-2009
- Zaaknummer
200804078/1
- LJN
BH5498
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2009:BH5498, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11‑03‑2009; (Hoger beroep)
- Wetingang
Wet ruimtelijke ordening; art. 40 Woningwet
- Vindplaatsen
ABkort 2009/120
JOM 2009/288
Uitspraak 11‑03‑2009
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 10 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: het college) aan consortium Stappegoor (hierna: het consortium) vrijstelling verleend voor het herontwikkelen van het plangebied Stappegoor omsloten door de Goirleseweg, de Ringbaan Zuid, de Stappegoorweg, de Abcovenseweg en de Rijksweg A58 te Tilburg.
200804078/1.
Datum uitspraak: 11 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bioscoop Exploitatie Minerva B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 4 april 2008 in zaak nrs. 08/1035 en 08/1038 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bioscoop Exploitatie Minerva B.V.
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: het college) aan consortium Stappegoor (hierna: het consortium) vrijstelling verleend voor het herontwikkelen van het plangebied Stappegoor omsloten door de Goirleseweg, de Ringbaan Zuid, de Stappegoorweg, de Abcovenseweg en de Rijksweg A58 te Tilburg.
Bij besluit van 19 april 2007 heeft het college aan de naamloze vennootschap naar Belgisch recht Euroscoop N.V. (hierna: Euroscoop) bouwvergunning verleend voor de bouw van een bioscoopcomplex in het gebied "Stappegoor" op gronden aan de Prof. Goossenslaan te Tilburg (hierna: het perceel).
Bij besluit van 5 februari 2008 heeft het college het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bioscoop Exploitatie Minerva B.V. (hierna: Minerva) tegen de besluiten van 10 november 2006 en 19 april 2007 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en die besluiten, met verbetering van de motivering en aanvulling en wijziging zoals in dat besluit aangegeven, in stand gelaten.
Bij uitspraak van 4 april 2008, verzonden op 24 april 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) het door Minerva daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 februari 2008 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Minerva bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 16 juli 2008 heeft Euroscoop, die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
Minerva heeft een reactie op het verweerschrift en de brief van Euroscoop ingediend. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
Het consortium heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Coppelmans, advocaat te Tilburg, en mr. O.P. de Gier, is verschenen. Voorts zijn daar het consortium, vertegenwoordigd door mr. L.J. Wildeboer, advocaat te Utrecht, mr. F.M.G.M. Leyendekkers en [gemachtigde], en Euroscoop, vertegenwoordigd door mr. F. Spijker, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Minerva betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de aanvragen van het consortium en Euroscoop om respectievelijk vrijstelling en bouwvergunning ten onrechte door het college in behandeling zijn genomen, omdat zij een afgeleid belang hebben.
2.1.1. Hetgeen Minerva in dit verband aanvoert is louter een herhaling van wat in beroep is aangevoerd en waarop de voorzieningenrechter heeft beslist. Daarin is dan ook geen grond te vinden voor het oordeel dat de voorzieningenrechter het consortium ten onrechte als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft aangemerkt en zijn verzoek om vrijstelling van 17 augustus 2006 als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb en ten onrechte heeft overwogen dat niet kan worden geoordeeld dat bij de vergunningverlening aan Euroscoop geen gebruik mocht worden gemaakt van de aan het consortium verleende vrijstelling.
2.2. Ingevolge artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet, zoals deze bepaling luidde ten tijde van het besluit van 5 februari 2008, wordt de verlening van de vrijstelling voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Awb geacht deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft.
2.2.1. De Afdeling oordeelt ambtshalve dat de voorzieningenrechter ten onrechte het besluit van 5 februari 2008 vanwege strijd met artikel 3:11 van de Awb heeft vernietigd. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de voorzieningenrechter weliswaar terecht heeft vastgesteld dat het college in strijd met artikel 3:11 van de Awb geen ontwerpbesluit van zijn voornemen tot het verlenen van de vrijstelling ter inzage heeft gelegd, maar niet heeft onderkend dat dit gebrek slechts het besluit van 10 november 2006 aankleeft en niet het ingevolge artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet ook ter zake van de verleende vrijstelling genomen besluit op bezwaar waarop artikel 3:11 van de Awb niet van toepassing is. Voor zover voorts sprake was van een zorgvuldigheidsgebrek, omdat onduidelijkheid bestond over het te nemen besluit, is dit gebrek in bezwaar hersteld, aangezien het in dat stadium van de besluitvorming ging om de vrijstelling ten behoeve van de aan Euroscoop verleende bouwvergunning.
Gelet hierop behoeft het betoog van Minerva dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat mogelijk belanghebbenden ten onrechte zijn afgehouden van het indienen van bezwaren tegen de vrijstelling en dat daarom de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit ten onrechte in stand zijn gebleven, geen bespreking meer.
2.2.2. Aangezien de voorzieningenrechter derhalve het besluit op bezwaar ten onrechte heeft vernietigd, en de uitspraak in zoverre niet stand houdt, ontvalt ook de grondslag aan de beslissing van de voorzieningenrechter de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten. De Afdeling zal de door Minerva aangevoerde gronden beoordelen en daarbij voor zover mogelijk de overwegingen van de voorzieningenrechter betrekken.
2.3. Minerva betoogt dat de aanvraag om vrijstelling had moeten worden opgevat als een verzoek om bestemmingsplanherziening. Zij voert hiertoe, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2005 (lees: 2 mei 2007) in zaak nr.200605868/1, aan dat de vrijstelling te algemeen is, zich in de mate van concreetheid niet onderscheidt van een bestemmingsplan, derhalve niet ziet op een concreet project en in strijd is met artikel 19 van de WRO.
2.3.1. Dit betoog slaagt niet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 mei 2007 in zaak nr.200605868/1) moet een project in de mate van concreetheid te onderscheiden zijn van de normering neergelegd in een bestemmingsplan. In het besluit op bezwaar van 5 februari 2008 heeft het college nader gepreciseerd dat de bouwvergunning is verleend voor de bouw van een bioscoop met 1989 stoelen op de percelen gemeente Tilburg, sectie Z, nummers 39, 301, 500, 501, 616, 818, 819, 820 en 1145 (allen gedeeltelijk), zodat duidelijk is dat de vrijstelling, voor zover hier in geschil, ziet op een concreet bouwplan. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht geoordeeld dat het project voldoende concreet is.
Voor zover Minerva beoogt te betogen dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat, indien de keuze bestaat tussen een planherziening als bedoeld in artikel 10 van de WRO of een vrijstelling krachtens artikel 19 van die wet, een bestuursorgaan dient te kiezen voor een planherziening, faalt ook dit betoog. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 december 2006 in zaak nr.200601749/1) is de procedure van artikel 19 WRO bedoeld als een gelijkwaardig alternatief voor de planherziening van artikel 10 van de WRO, om een project dat afwijkt van het bestemmingsplan mogelijk te maken.
2.4. Minerva betoogt voorts tevergeefs dat in de ruimtelijke onderbouwing het aantal bioscoopstoelen niet exact is aangegeven. Dit betoog faalt, reeds omdat in het besluit op bezwaar is vermeld dat het aantal stoelen 1989 bedraagt.
2.5. Minerva betoogt dat de Flora- en faunawet aan realisatie van de bioscoop in de weg staat. Zij voert hiertoe aan dat beschermde soorten in de omgeving van de bouwlocatie voorkomen, zodat een verstoring van de vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soorten niet is uitgesloten.
2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 mei 2004 in zaak nr.200305190/1) komen de vragen of voor de uitvoering van het bouwplan ontheffingen nodig zijn op grond van de Flora- en faunawet, en zo ja, of deze ontheffingen kunnen worden verleend, aan de orde in een eventueel te voeren procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dit doet er niet aan af dat het college geen vrijstelling voor het plan had mogen verlenen indien en voor zover het op voorhand in redelijkheid had moeten onderkennen dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg staat.
In paragraaf 3.7 en bijlage 10 van het rapport van Arcadis van 16 mei 2006, dat dient als ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling, wordt verwezen naar het rapport "Analyse natuurwaarden Stappegoor te Tilburg" van oktober 2003 dat is uitgevoerd door Ecologisch Adviesbureau Cools (hierna: Cools). In dit rapport is vermeld dat nesten van roek, groene specht en grote bonte specht in Stappegoor voorkomen, dat deze nesten gedurende het hele jaar een vaste verblijfplaats vormen en dat dit betekent dat ook buiten het broedseizoen een ontheffing nodig is om bomen te kappen waarin zich deze nesten bevinden. Uit de kaarten op pagina 11 van dit rapport blijkt dat genoemde vogelsoorten niet zijn waargenomen op de locatie waar het bouwplan is voorzien. In het door Cools opgestelde rapport "Update flora- en faunagegevens in het plangebied Stappegoor te Tilburg" van oktober 2007 is vermeld dat de groene specht is gesignaleerd aan de oostzijde van het sportveldencomplex, dat is gelegen naast de locatie waar het bouwplan is voorzien.
De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht overwogen dat het college, gezien de door Cools uitgebrachte rapporten, zich op het standpunt mocht stellen dat op de locatie waar het bouwplan is voorzien, geen beschermde flora- en faunasoorten zijn aangetroffen. In hetgeen Minerva heeft aangevoerd is geen grond te vinden voor het oordeel dat de voorzieningenrechter het ten onrechte niet onaannemelijk heeft geacht dat, indien bij de uitvoering van het project niettemin beschermde diersoorten worden aangetroffen, alsnog ontheffingen kunnen worden verkregen. Voorts heeft het college onweersproken gesteld dat voor de locatie waar de groene specht is gesignaleerd in juni 2008 ontheffing is verleend in verband met de herinrichting en aanleg van de sportvelden.
2.6. Minerva betoogt dat de door Euroscoop betaalde koopprijs voor de grond te laag is, zodat sprake is van verboden staatssteun en dat het bouwplan financieel niet uitvoerbaar is zonder die steun. Voorts betoogt zij dat er nagenoeg geen marktruimte is voor een bioscoop van deze omvang.
2.6.1. Ook indien in een daartoe bestemde procedure door de Europese Commissie zou worden geoordeeld dat in dit geval sprake is van verboden staatsteun en daaruit financiële consequenties zouden voortvloeien voor Euroscoop, is daarin geen grond te vinden voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan financieel uitvoerbaar is en de verwezenlijking daarvan is gewaarborgd. Minerva heeft haar stelling dat uitvoering van het plan in dat geval financieel niet haalbaar is, niet nader onderbouwd.
De voorzieningenrechter heeft op juiste gronden geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de eisen die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld en in dit verband terecht overwogen dat, voor zover de bezwaren zijn ingegeven door concurrentievrees, in beginsel geen aanleiding bestaat om in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter zake regulerend op te treden en dat volgens vaste jurisprudentie hiervoor slechts plaats is in het geval zich een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal voordoen, zodanig dat sprake is van een in planologisch opzicht onaanvaardbare situatie. De voorzieningenrechter heeft voorts terecht overwogen dat hetgeen Minerva heeft aangevoerd geen aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat een dergelijke situatie zich in dit geval zal voordoen.
2.7. Minerva betoogt voorts dat vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit belemmeringen bestaan voor de realisering van het bouwplan. Zij voert daartoe aan dat geen inzicht bestaat in de autonome situatie, zodat niet kan worden vastgesteld wat de invloed van het project is op de luchtkwaliteit. Voorts betoogt zij in dat verband dat in het rapport van 14 december 2007 betreffende het door Arcadis uitgevoerde onderzoek naar de gevolgen van het project voor de luchtkwaliteit van een onjuist aantal verkeersbewegingen wordt uitgegaan, omdat van tenminste 1302 extra verkeersbewegingen per dag ten gevolge van het project moet worden uitgegaan, terwijl Arcadis slechts uitgaat van 674 extra verkeersbewegingen.
2.7.1. In het besluit op bezwaar, dat dateert van 5 februari 2008, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning voor het bioscoopcomplex in overeenstemming is met het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005).
2.7.2. Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Bij deze wet is het Blk 2005 ingetrokken en is titel 5.2 in de Wet milieubeheer over luchtkwaliteitseisen gevoegd. Uit het overgangsrecht van de wet van 11 oktober 2007 volgt dat deze wet van toepassing is op het besluit op bezwaar, omdat dit is genomen na inwerkingtreding van deze wet. Aangezien in dit besluit het Blk 2005 als toetsingskader is gehanteerd, is het besluit in strijd met titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.
2.7.3. In het rapport van Arcadis van 16 mei 2006, dat dient als ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling, wordt in paragraaf 3.5.6 en bijlage 6 geconcludeerd dat in het plangebied het aantal overschrijdingsdagen van het 24-uursgemiddelde voor zwevende deeltjes (PM10) meer bedraagt dan het ingevolge het Blk 2005 toegestane aantal van 35. Voorts wordt vermeld dat door de planontwikkeling desondanks geen verhoging van de overschrijding plaatsvindt ten opzichte van de toekomstige situatie zonder planontwikkeling, aangezien door verschillende maatregelen de doorstroming in en rondom het plangebied zal verbeteren.
Naar aanleiding van de bezwaren van Minerva heeft het college door Arcadis een aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit laten uitvoeren waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 14 december 2007. In dit rapport is onder meer geconcludeerd dat in 2008 het aantal overschrijdingsdagen van het 24-uursgemiddelde voor zwevende deeltjes (PM10) meer bedraagt dan het ingevolge het Blk 2005 toegestane aantal, maar dat dit met de realisering van de bioscoop niet toeneemt. Voorts is vastgesteld dat vanaf 2010 geen grenswaarden worden overschreden. De conclusie van het rapport van 14 december 2007 is dat de realisering van de bioscoop voldoet aan de eisen gesteld in het Blk 2005. Het college heeft dit rapport aan het besluit van 5 februari 2008 ten grondslag gelegd.
In de notitie van Arcadis van 15 januari 2009 is de reactie neergelegd zoals die namens het consortium ter zitting van de voorzieningenrechter is gegeven op de beroepsgrond van Minerva betreffende de luchtkwaliteit. In deze reactie wordt de conclusie, zoals verwoord in het rapport van 14 december 2007, aan de hand van extra toelichting op onder meer de in dat rapport opgenomen tabellen nogmaals bevestigd. Voorts wordt er in deze reactie op gewezen dat, anders dan Minerva betoogt, in dat rapport op p. 21 is vermeld dat wordt uitgegaan van 2.443 extra verkeersbewegingen per dag bij realisering van het project.
2.7.4. Minerva heeft niet aannemelijk gemaakt dat het rapport van 14 december 2007 naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet aan zijn standpunt dat realisering van het project in overeenstemming is met het Blk 2005 ten grondslag mocht leggen. Nu voorts in bijlage 2 van de Wet milieubeheer dezelfde grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes zijn neergelegd als in het Blk 2005, is het bouwplan, gelet op het vorenstaande, evenmin in strijd met de thans van toepassing zijnde luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer, zodat het hanteren van de niet meer geldende regelgeving met betrekking tot de aan de luchtkwaliteit te stellen eisen geen reden vormt het besluit van 5 februari 2008 niet in stand te laten.
2.8. Minerva betoogt voorts tevergeefs dat, gelet op hetgeen in de ruimtelijke onderbouwing ter zake is vermeld, het groepsrisico dermate hoog is dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan had mogen verlenen. De voorzieningenrechter heeft dit betoog op juiste gronden weerlegd. Minerva heeft in hoger beroep haar standpunt op dit onderdeel niet nader onderbouwd.
2.9. Voorts betoogt Minerva dat de gemeente Tilburg niet op een geschikte wijze de agenda voor de vergadering van de welstandscommissie bekend heeft gemaakt, nu die wijze volgens Minerva in strijd is met het bepaalde in artikel 9.6 van de bouwverordening van de gemeente Tilburg (hierna: de bouwverordening).
2.9.1. Ingevolge artikel 9.6 van de bouwverordening, voor zover thans van belang, wordt de agenda van de welstandscommissie tijdig bekend gemaakt via een van overheidswege uitgegeven blad, een dag-, nieuws- of huis aan huis blad dan wel op andere geschikte wijze.
In het besluit op bezwaar heeft het college vermeld dat in de "Tilburgse Koerier" wordt gepubliceerd dat de welstandscommissie op een bepaalde dag en tijdstip vergadert en dat de agenda van tevoren kan worden ingezien. Voorts heeft het college ter zitting van de voorzieningenrechter vermeld dat deze handelwijze ook is gevolgd voor de vergaderingen waarop de welstandscommissie het bouwplan heeft besproken. In het door Minerva aangevoerde is geen grond te vinden voor het oordeel dat dit niet als een ongeschikte wijze van bekendmaking kan worden aangemerkt.
De voorzieningenrechter heeft in dit verband terecht in aanmerking genomen dat het bouwplan op 28 maart 2007 is voorzien van een positief welstandsadvies en dat Minerva dit welstandsadvies niet gemotiveerd heeft bestreden. In het door Minerva aangevoerde is dan ook evenmin grond te vinden voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de agenda's van de desbetreffende vergaderingen van de welstandscommissie niet op onjuiste wijze bekend zijn gemaakt en ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het welstandsadvies van 28 maart 2007 in redelijkheid aan het besluit op bezwaar ten grondslag heeft kunnen leggen.
2.10. Tot slot betoogt Minerva dat het college op basis van de parkeerbalans voor het Stappegoorgebied niet ontheffing mocht verlenen ingevolge artikel 2.5.30, vijfde lid, aanhef en onder b, van de bouwverordening. Zij voert hiertoe aan dat op basis van door de gemeente gehanteerde parkeernormen is berekend dat 644 parkeerplaatsen nodig zijn, terwijl de zogenoemde parkeerbalans uitgaat van een maximum van 440 parkeerplaatsen. Voorts is niet duidelijk hoe de in die parkeerbalans vermelde aantallen van benodigde en beschikbare parkeerplaatsen tot stand zijn gekomen, aldus Minerva.
2.10.1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw behoort.
Ingevolge artikel 2.5.30, vijfde lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, kan het college ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
2.10.2. In het besluit op bezwaar heeft het college zich op het standpunt gesteld dat, uitgaande van de parkeernormen zoals opgenomen in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan, 644 parkeerplaatsen nodig zijn. Het heeft voorts vermeld dat onder en bij de bioscoop 530 parkeerplaatsen beschikbaar zijn, te weten 170 op maaiveldniveau en 360 in de parkeergarage, en dat er derhalve een tekort is van 114 parkeerplaatsen, waarvoor ingevolge artikel 2.5.30, vijfde lid, aanhef en onder b, ontheffing kan worden verleend. Het college heeft deze ontheffing bij besluit op bezwaar verleend.
Ter motivering heeft het college verwezen naar de zogenoemde parkeerbalans die voor het hele gebied Stappegoor waarop de vrijstelling ziet, is opgesteld. Het college heeft toegelicht dat in deze parkeerbalans rekening wordt gehouden met dubbelgebruik van plaatsen, omdat de verwachting is dat niet alle plaatsen te allen tijde volledig benut worden, gelet op de diversiteit van functies in het gebied. De parkeerbalans is volgens het college tot stand gekomen door het vereiste aantal parkeerplaatsen per functie voor het hele gebied af te zetten tegen het aantal in het gebied beschikbare parkeerplaatsen. Vervolgens is voor verschillende tijdstippen in de week de parkeervraag berekend voor het totale gebied, aldus het college. In de parkeerbalans is ten aanzien van onder meer de bioscoop vermeld, dat op het drukste moment 440 plaatsen nodig zijn, derhalve minder dan de 530 beschikbare plaatsen op eigen terrein.
Anders dan Minerva stelt, is dat aantal niet in strijd met het eerder genoemde aantal van 644, omdat, zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, deze totale parkeerbehoefte is gereduceerd door de verschillende voorzieningen binnen het gebied gebruik te laten maken van elkaars parkeerplaatsen.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het gebruik van de parkeerbalans en de daarbij gebezigde aantallen en het verlenen van de ontheffing niet als onredelijk kan worden aangemerkt.
2.11. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.13. Redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het door Minerva betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan haar wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de aangevallen uitspraak;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bioscoop Exploitatie Minerva B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009
488.