Einde inhoudsopgave
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 1.1.2 [Gehuwden. Gezamenlijke huishouding]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2015
- Bronpublicatie:
09-07-2014, Stb. 2014, 280 (uitgifte: 18-07-2014, kamerstukken: 33841)
- Inwerkingtreding
01-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-07-2014, Stb. 2014, 281 (uitgifte: 18-07-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Maatschappelijke ondersteuning / Algemeen
Staatsrecht / Decentralisatie
1.
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:
- a.
echtgenoot: geregistreerde partner;
- b.
gehuwd: als partner geregistreerd.
2.
Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt:
- a.
als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
- b.
als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
3.
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.
Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
- a.
zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld,
- b.
uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander,
- c.
zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract, of
- d.
zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel d.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het derde lid.