Besluit hernieuwbare energie vervoer
Artikel 3
Geldend vanaf 01-01-2015
- Bronpublicatie:
25-11-2014, Stb. 2014, 460 (uitgifte: 02-12-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
04-09-2014, Stb. 2014, 328 (uitgifte: 19-09-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-11-2014, Stb. 2014, 460 (uitgifte: 02-12-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
04-09-2014, Stb. 2014, 328 (uitgifte: 19-09-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Energie
Vervoersrecht / Wegvervoer
Energierecht (V)
1.
Een registratieplichtige levert over het kalenderjaar:
- a.
2011 ten minste 4,25 procent,
- b.
2012 ten minste 4,5 procent,
- c.
2013 ten minste 5 procent,
- d.
2014 ten minste 5,5 procent,
- e.
2015 ten minste 6,25 procent, en
- f.
2020 ten minste 10 procent,
van de door hem tot verbruik uitgeslagen totale hoeveelheid benzine, diesel en biobrandstof als biobrandstof, met dien verstande dat zowel bij de benzine als bij de diesel ten minste 3,5 procent bestaat uit biobrandstof die dient ter vervanging van die benzine respectievelijk die diesel.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de registratieplichtige aantoont dat de benzine, diesel of biobrandstof niet is uitgeslagen tot verbruik in wegvoertuigen en mobiele machines in Nederland.
3.
Biobrandstof, geleverd ter voldoening aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de duurzaamheidseisen van artikel 17, tweede tot en met zesde lid, van de richtlijn onderscheidenlijk artikel 17, tweede lid, van de richtlijn indien die biobrandstof vervaardigd is uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen, en de ter uitvoering van die leden vastgestelde bepalingen, blijkend uit een audit als beschreven in artikel 18, derde lid, van de richtlijn, die is uitgevoerd door een onafhankelijke deskundige. De registratieplichtige maakt gebruik van een massabalanssysteem overeenkomstig artikel 18, eerste lid, van de richtlijn.
4.
Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt vastgesteld naar de energie-inhoud van de benzine, de diesel en de biobrandstof, overeenkomstig het bepaalde in bijlage III bij de richtlijn, dan wel, indien voor de betreffende biobrandstof in die bijlage geen energie-inhoud is vastgesteld, op een bij ministeriële regeling vastgestelde wijze.
5.
Bij de vaststelling van het percentage biobrandstof, bedoeld in het eerste lid, kunnen bij ministeriële regeling aan te wijzen biobrandstoffen dubbel worden geteld.
6.
Bij ministeriële regeling:
- a.
worden nadere regels gesteld omtrent het in het derde en vijfde lid bepaalde, en
- b.
kan worden bepaald dat biobrandstoffen die in het voorafgaande kalenderjaar zijn geleverd onder bij die regeling vastgestelde voorwaarden meetellen voor het voldoen aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid.