Einde inhoudsopgave
Rijksoctrooiwet 1995
Artikel 43 [Geheimhouding in belang van andere staat]
Geldend
Geldend vanaf 20-11-1998
- Redactionele toelichting
De wijzigingen betreffende lid 2, voor zover het betreft de zinsnede 'aan het bureau mededelen', lid 3 en lid 4 zijn een herstel van de wijziging van art. 42 van 22-12-1993, Stb. 692.
- Bronpublicatie:
29-10-1998, Stb. 1998, 632 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken: 25872)
- Inwerkingtreding
20-11-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-10-1998, Stb. 1998, 632 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken: 25872)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Octrooirecht
1.
Indien een aanvrager verzoekt de inhoud van een octrooiaanvrage geheim te houden in het belang van de verdediging van een andere staat, dan wel de regering van die staat zodanig verzoek doet, zendt het bureau, mits de aanvrager schriftelijk heeft verklaard afstand te doen van alle vergoeding van schade, die hij door toepassing van dit artikel zou kunnen lijden, onverwijld afschrift van dat verzoek en van de tot de aanvrage behorende beschrijving en tekeningen, alsmede van bedoelde afstandsverklaring, aan Onze Minister van Defensie. In dat geval wordt de inschrijving in het octrooiregister van de aanvrage opgeschort. Ingeval een afstandsverklaring ontbreekt, stelt het bureau Onze genoemde minister onverwijld van een en ander in kennis.
2.
Binnen drie maanden na de indiening van het verzoek kan Onze genoemde minister, mits hem is gebleken, dat aan de aanvrager ook door de betrokken staat geheimhouding is opgelegd en dat deze van die staat toestemming heeft verkregen een aanvrage onder geheimhouding in te dienen, besluiten, dat de inhoud der aanvrage in het belang van de verdediging van die staat geheim moet blijven. Het besluit wordt bekendgemaakt aan de aanvrager en aan het bureau.
3.
Een besluit als bedoeld in het tweede lid heeft tot gevolg dat de inschrijving in het octrooiregister van de aanvrage blijft opgeschort, totdat Onze genoemde minister besluit dat de aanvrage niet langer geheim hoeft te blijven. Indien een besluit niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn is genomen, eindigt de opschorting.
4.
Artikel 41, zevende en achtste lid, is ten aanzien van een aanvrage als in het eerste lid bedoeld van overeenkomstige toepassing.