Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten)
Artikel 13
Geldend
Geldend vanaf 18-12-2018
- Bronpublicatie:
14-11-2018, PbEU 2018, L 303 (uitgifte: 28-11-2018, regelingnummer: 2018/1808)
- Inwerkingtreding
18-12-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-11-2018, PbEU 2018, L 303 (uitgifte: 28-11-2018, regelingnummer: 2018/1808)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Europees bestuursrecht
Informatierecht / Media
1.
De lidstaten zorgen ervoor dat onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van audiovisuele mediadiensten op aanvraag een aandeel van ten minste 30 % aan Europese producties opnemen in hun catalogi en dat die producties aandacht krijgen.
2.
Indien de lidstaten onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van mediadiensten verplichten een financiële bijdrage te leveren aan de totstandbrenging van Europese producties, onder meer door middel van directe investeringen in inhoud en bijdragen aan nationale fondsen, kunnen zij ook van aanbieders van mediadiensten die zich tot publiek op hun grondgebied richten maar in andere lidstaten zijn gevestigd, verlangen dat zij dergelijke financiële bijdragen leveren, die proportioneel en niet-discriminerend zijn.
3.
In het in lid 2 bedoelde geval wordt de financiële bijdrage uitsluitend gebaseerd op de inkomsten die zijn gegenereerd in de lidstaten waarop de diensten gericht zijn. Indien de lidstaat waar de aanbieder is gevestigd, een dergelijke financiële bijdrage oplegt, houdt deze lidstaat rekening met eventuele financiële bijdragen die zijn opgelegd door lidstaten waarop de diensten gericht zijn. Elke financiële bijdrage dient te voldoen aan het Unierecht, en in het bijzonder de staatssteunregels.
4.
De lidstaten brengen uiterlijk op 19 december 2021 en vervolgens om de twee jaar verslag uit aan de Commissie over de toepassing van de leden 1 en 2.
5.
De Commissie brengt op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie en een onafhankelijke studie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van de leden 1 en 2, rekening houdend met de marktontwikkelingen, de technologische vooruitgang en de nagestreefde culturele diversiteit.
6.
De verplichting uit hoofde van lid 1 en het voorschrift voor aanbieders van mediadiensten die zich tot publiek in andere lidstaten richten in de zin van lid 2, gelden niet voor aanbieders van mediadiensten met een lage omzet of een klein publiek. De lidstaten kunnen ook ontheffing van deze verplichtingen of voorschriften verlenen wanneer deze praktisch onhaalbaar of ongerechtvaardigd zouden zijn gezien de aard of het onderwerp van de audiovisuele mediadiensten.
7.
De Commissie stelt na raadpleging van het contactcomité richtsnoeren vast voor het berekenen van het aandeel Europese producties als bedoeld in lid 1, alsook voor het definiëren van de begrippen ‘klein publiek’ en ‘lage omzet’, als bedoeld in lid 6.