Wet Rietkerk-uitkering
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 28-05-1988. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-1986
- Bronpublicatie:
18-05-1988, Stb. 1988, 226 (uitgifte: 26-05-1988, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 19771 Overheid.nl: 19771)
- Inwerkingtreding
28-05-1988, terugwerkend tot: 01-01-1986
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-05-1988, Stb. 1988, 226 (uitgifte: 26-05-1988, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 19771Overheid.nl: 19771)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen / Bijzondere onderwerpen
1.
Aan de rechthebbende dan wel de erfgenamen die in de plaats treden van de rechthebbende, wordt op een daartoe strekkende aanvraag een herdenkingspenning uitgereikt.
2.
De aanvraag voor de herdenkingspenning wordt gelijktijdig met de aanvraag voor de uitkering bij Onze Minister ingediend.
3.
Geen herdenkingspenning wordt uitgereikt indien geen uitkering wordt toegekend.
4.
In afwijking van het bepaalde in het derde lid wordt aan de erfgenamen van een persoon die, ware hij op 1 januari 1986 nog in leven geweest, uitkeringsgerechtigd zou zijn geweest en die geen weduwe of weduwnaar heeft nagelaten die rechthebbend is, op een daartoe strekkende aanvraag de herdenkingspenning uitgereikt. De aanvraag kan worden ingediend tot 1 oktober 1991.
5.
Geen herdenkingspenning wordt uitgereikt aan:
- a.
de weduwe of weduwnaar van een uitkeringsgerechtigde aan wie reeds een penning is uitgereikt;
- b.
de erfgenamen van de rechthebbende aan wie reeds een penning is uitgereikt;
- c.
degene die niet heeft voldaan aan het bij of krachtens deze wet bepaalde met betrekking tot het indienen van de aanvraag.
6.
De vormgeving van de herdenkingspenning wordt door Onze Minister bepaald.