Einde inhoudsopgave
Wet buitengewoon pensioen 1940–1945
Artikel 28
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2011
- Bronpublicatie:
15-04-2010, Stb. 2010, 182 (uitgifte: 20-05-2010, kamerstukken: 32310)
- Inwerkingtreding
01-01-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-04-2010, Stb. 2010, 182 (uitgifte: 20-05-2010, kamerstukken: 32310)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid ouderen / Pensioen
Sociale zekerheid ouderen / Bijzondere onderwerpen
1.
Het buitengewoon pensioen van de weduwe en dat van een gewezen echtgenote eindigen voorts bij een volgend door haar gesloten huwelijk en wel met het einde van het kwartaal, in de loop waarvan het huwelijk heeft plaatsgehad. Indien de vrouw dan binnen dertien weken na het sluiten van dat huwelijk een verzoek daartoe indient bij de Sociale verzekeringsbank, ontvangt zij als afkoopsom van haar buitengewoon pensioen een bedrag ineens van tweemaal het jaarbedrag van haar buitengewoon pensioen, verminderd met de bedragen, welke worden genoten krachtens in andere wettelijke regelingen voorkomende bepalingen van overeenkomstige strekking. Wordt een dergelijk verzoek niet gedaan, dan wordt aan de vrouw, indien haar huwelijk wordt ontbonden, op haar aanvrage door de Sociale verzekeringsbank haar vroeger buitengewoon pensioen weder toegekend. Zouden haar echter ter zake van het latere huwelijk pensioen of andere inkomsten toekomen, als bedoeld in artikel 12, derde lid, dan vindt deze wetsbepaling overeenkomstige toepassing. Het buitengewoon pensioen gaat dan weer in met de dag volgende op die van de ontbinding van het huwelijk, mits de aanvrage is ingediend binnen één jaar na de datum van de ontbinding van het vorige huwelijk. Wordt de aanvrage later ingediend dan gaat het buitengewoon pensioen in op de dag waarop de aanvrage bij de Sociale verzekeringsbank is binnengekomen.
2.
Voor de berekening van de afkoopsom in het eerste lid bedoeld, geldt als bedrag van het buitengewoon pensioen het bedrag, waarop het pensioen zou zijn bepaald zonder de vermindering, bedoeld in artikel 18, tweede lid, of artikel 19, tweede lid, welk bedrag wordt verminderd met de tijdelijke verhoging, bedoeld in artikel 18a.
3.
Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de personen, bedoeld in artikel 14, vierde lid, eerste volzin, onder a en b, alsmede ten aanzien van de moeder, de grootmoeder en de schoonmoeder van een overleden deelnemer aan het verzet.
4.
Indien de weduwe in het genot was van een garantietoeslag als bedoeld in artikel 31e, bedraagt de afkoopsom, bedoeld in het eerste lid, indien dat voor haar gunstiger is, vierentwintig maal het bedrag van de garantietoeslag, die zij genoot over de maand, voorafgaande aan de maand waarin dat volgende huwelijk heeft plaatsgevonden.