Einde inhoudsopgave
Verdrag betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen
Artikel 23 [Voorbehouden]
Geldend
Geldend vanaf 04-02-1969
- Bronpublicatie:
05-10-1961, Trb. 1968, 101 (uitgifte: 28-08-1968, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
04-02-1969
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-07-1969, Trb. 1969, 96 (uitgifte: 01-01-1969, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
1.
Iedere Staat kan uiterlijk op het tijdstip van bekrachtiging of toetreding de voorbehouden maken bedoeld in artikel 13, derde lid en 15, eerste lid, van dit Verdrag. Andere voorbehouden zijn niet toegestaan.
2.
Iedere Verdragsluitende Staat kan tevens bij het afleggen van een toepasselijkverklaring van het Verdrag overeenkomstig artikel 22, deze voorbehouden maken uitsluitend ten aanzien van de gebieden of van bepaalde gebieden waarop de toepasselijkverklaring betrekking heeft.
3.
Iedere Verdragsluitende Staat kan te allen tijde een door hem gemaakt voorbehoud intrekken. Deze intrekking wordt ter kennis gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland.
4.
Het voorbehoud houdt op van kracht te zijn op de zestigste dag na de dagtekening van de in het voorgaande lid bedoelde kennisgeving.