Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten)
Artikel 28
Geldend
Geldend vanaf 05-05-2010
- Bronpublicatie:
10-03-2010, PbEU 2010, L 95 (uitgifte: 15-04-2010, regelingnummer: 2010/13/EU)
- Inwerkingtreding
05-05-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-03-2010, PbEU 2010, L 95 (uitgifte: 15-04-2010, regelingnummer: 2010/13/EU)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Europees bestuursrecht
Informatierecht / Media
1.
Onverminderd andere in de lidstaten geldende burgerrechtelijke, administratiefrechtelijke of strafrechtelijke bepalingen, genieten, ongeacht hun nationaliteit, alle natuurlijke en rechtspersonen wier wettige belangen, met name aanzien en reputatie, zijn aangetast door een onjuiste bewering tijdens een televisieuitzending, het recht op weerwoord of vergelijkbare middelen. De lidstaten zorgen ervoor dat de daadwerkelijke uitoefening van het recht op weerwoord of vergelijkbare middelen niet wordt belemmerd door het voorschrijven van onredelijke regels of voorwaarden. Het weerwoord moet binnen een redelijke tijd na het motiveren van het verzoek worden uitgezonden, op een tijd en een wijze die passend zijn voor de uitzending waarop het verzoek betrekking heeft.
2.
Het recht op weerwoord of vergelijkbare maatregelen gelden ten opzichte van alle televisie-omroeporganisaties die onder de rechtsmacht van een lidstaat vallen.
3.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om dit recht of deze maatregelen te verwezenlijken en de procedure vast te stellen voor de uitoefening van dit recht. Met name zien zij erop toe dat de termijn voor de uitoefening van het recht op weerwoord of vergelijkbare maatregelen voldoende ruim is en dat een en ander zodanig is georganiseerd dat natuurlijke of rechtspersonen die in andere lidstaten woonachtig of gevestigd zijn, dit recht of deze maatregelen op passende wijze kunnen uitoefenen.
4.
Het verzoek om recht op weerwoord of vergelijkbare maatregelen kan worden geweigerd indien een dergelijk verzoek volgens de in lid 1 vastgestelde voorwaarden niet is gerechtvaardigd, een strafbare handeling behelst, de omroeporganisatie door uitzending civielrechtelijk aansprakelijk zou kunnen worden gesteld of indien het verzoek indruist tegen de goede zeden.
5.
Er dient te worden voorzien in procedures waarbij geschillen betreffende de uitoefening van het recht op weerwoord of vergelijkbare maatregelen aan het oordeel van de rechter kunnen worden voorgelegd.