Einde inhoudsopgave
Provinciale milieuverordening Utrecht 2013
Artikel 34 Overgangsrecht verboden inrichtingen in waterwin- of grondwaterbeschermingsgebieden
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2013
- Bronpublicatie:
04-02-2013, Provinciaal blad van Utrecht 2013, 12 (uitgifte: 23-04-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-05-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-02-2013, Provinciaal blad van Utrecht 2013, 12 (uitgifte: 23-04-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Waterrecht (V)
Milieurecht / Bodem
Milieurecht / Geluid en trillingen
Omgevingsrecht / Milieu
1.
De verboden tot het in werking hebben van een inrichting in een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied, gesteld in de artikelen 6 en 14, zijn niet van toepassing op een inrichting die onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling in overeenstemming met de voor die inrichting geldende regels van de provinciale milieuverordening in werking is.
2.
Ten aanzien van een inrichting als bedoeld in het eerste lid blijven de onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling geldende regels van de provinciale milieuverordening van toepassing tot en met het derde jaar na de inwerkingtreding van deze regeling.
3.
Indien voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid een omgevingsvergunning voor een inrichting is vereist, verbindt het bevoegd gezag binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze regeling aan de vergunning de voorschriften die zijn bedoeld in artikel 15. Deze regels treden in werking op de eerste dag van het vierde jaar na de inwerkingtreding van deze regeling.
4.
Indien voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid geen omgevingsvergunning voor een inrichting is vereist, is artikel 15 rechtstreeks van toepassing met ingang van de eerste dag van het vierde jaar na de inwerkingtreding van deze regeling.
5.
In aanvulling op het derde en vierde lid geldt voor inrichtingen voor het afleveren van vloeibare brandstoffen voor motorrijtuigen voor het wegverkeer of aan beroepsvaartuigen het voorschrift, dat aanwezige enkelwandige ondergrondse opslagtanks van vloeibare brandstoffen worden vervangen door dubbelwandige ondergrondse tanks met lekdetectie. In dit geval geldt artikel 15, eerste lid, onder b, sub 2, niet. Genoemd voorschrift geldt vanaf het moment dat deze tanks wettelijk verplicht moeten worden gekeurd en beoordeeld.
6.
Het verbod op een niet-toelaatbare voor het grondwater schadelijke stof geldt niet voor een inrichting bedoeld in het eerste lid, als aantoonbaar is dat de stof noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering en geen alternatief beschikbaar is.
7.
De hoeveelheidsdrempel voor een giftige of anderszins schadelijke stof, genoemd in bijlage 7 bij deze verordening, geldt niet voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, als aantoonbaar is dat deze stof noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering en geen alternatief beschikbaar is.
8.
Het is verboden een inrichting als bedoeld in het eerste lid of de werking van een dergelijke inrichting te veranderen, indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die verandering naar aard of omvang nadelige gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning.