Einde inhoudsopgave
Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES
Artikel 1.2
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2024
- Bronpublicatie:
03-03-2021, Stb. 2021, 142 (uitgifte: 24-03-2021, kamerstukken: 35629)
- Inwerkingtreding
01-04-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-12-2023, Stb. 2023, 515 (uitgifte: 28-12-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Algemeen
Volkshuisvesting en wonen / Algemeen
Ruimtelijk bestuursrecht / Ruimtelijke ordening
1.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
activiteit: beroepshalve of bedrijfsmatig verrichte activiteit, ongeacht het openbare of particuliere, winstgevende of niet-winstgevende karakter daarvan;
afvalstoffen: alle stoffen of voorwerpen waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen met het oog op de verwijdering of de nuttige toepassing daarvan;
afvalwater: alle water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;
badinrichting: een voor het publiek of voor personen, behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën, toegankelijke plaats, welke is ingericht om te worden gebruikt voor het zwemmen of baden, tezamen met de daarbij behorende terreinen, gebouwen, getimmerten en uitrustingen;
bedrijfsterrein: een perceel waarop bedrijfsactiviteiten worden verricht door een inrichting, niet behorend tot de landbouwsector;
beheer van afvalstoffen: inzameling, vervoer, nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen;
beheer van afvalwater: inzameling, transport, zuivering en verwijdering van afvalwater;
belang van de bescherming van de bodem: het belang van het voorkomen, beperken of ongedaan maken van veranderingen van hoedanigheden van de bodem, die een vermindering of bedreiging betekenen van de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft;
beschermde soorten: de in de natuur levende dieren en planten beschermd bij of krachtens de Wet grondslagen natuurbeheer en -bescherming BES;
beste beschikbare technieken: voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die — kosten en baten in aanmerking genomen — economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs te verkrijgen zijn, waarbij onder technieken mede wordt begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld;
bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het geven van een beschikking of het nemen van een ander besluit;
bodem: het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen;
bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
degene die de activiteit verricht: de natuurlijke persoon of de privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon die de activiteit verricht of heeft verricht, regelt of heeft geregeld, of aan wie een doorslaggevende economische zeggenschap over het technisch functioneren van de activiteit is overgedragen, met inbegrip van de houder van een vergunning of toelating voor het verrichten van de activiteit en de persoon die de activiteit laat of heeft laten registreren of er kennisgeving van doet of heeft gedaan;
ecosysteemfuncties: functies die natuurlijke rijkdommen vervullen ten behoeve van andere natuurlijke rijkdommen of het publiek;
emissie: stoffen, trillingen, warmte, die of geluid dat direct of indirect vanuit een bron in de lucht, het water of de bodem worden, onderscheidenlijk wordt gebracht;
emissiegrenswaarde: massa gerelateerd aan bepaalde parameters, dan wel concentratie of niveau van een emissie uit een of meer bronnen, die gedurende een bepaalde periode niet mag worden overschreden;
gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
gevaarlijke afvalstoffen: afvalstoffen als bedoeld in bijlage VIII bij het Verdrag van Bazel, die de eigenschappen bezitten, bedoeld in bijlage III bij dat verdrag;
geval van verontreiniging: geval van verontreiniging of dreigende verontreiniging van de bodem dat betrekking heeft op grondgebieden die vanwege die verontreiniging, de oorzaak of de gevolgen daarvan in technische, organisatorische en ruimtelijke zin met elkaar samenhangen;
geval van ernstige verontreiniging: geval van verontreiniging waarbij de bodem zodanig is of dreigt te worden verontreinigd, dat de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, ernstig zijn of dreigen te worden verminderd;
herstelmaatregelen: maatregelen of combinatie van maatregelen, met inbegrip van inperkende of tussentijdse maatregelen, gericht op herstel, rehabilitatie of vervanging van de aangetaste natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties;
huishoudelijk afvalwater: afvalwater dat overwegend afkomstig is van menselijke stofwisseling en huishoudelijke werkzaamheden;
huisvestingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid;
inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht;
inspecteur: als zodanig bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaar;
last onder bestuursdwang: de herstelsanctie, inhoudende:
- a.
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
- b.
de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd;
last onder dwangsom: de herstelsanctie, inhoudende:
- a.
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
- b.
de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd;
milieuschade:
- a.
elke vorm van schade, zijnde een direct of indirect optredende meetbare negatieve verandering, aan beschermde soorten of natuurlijke habitats die aanmerkelijke negatieve effecten heeft op het bereiken of handhaven van de gunstige staat van instandhouding van deze soorten of habitats;
- b.
elke vorm van schade aan wateren die een aanmerkelijke negatieve invloed heeft op de ecologische, chemische of kwantitatieve toestand;
- c.
elke vorm van bodemverontreiniging die een aanmerkelijk risico inhoudt voor negatieve effecten op de menselijke gezondheid, waarbij direct of indirect op, in of onder de bodem, stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen gebracht zijn;
natuurlijke habitats: de gebieden beschermd bij of krachtens de Wet grondslagen natuurbeheer en -bescherming BES;
natuurlijke rijkdommen: beschermde soorten, natuurlijke habitats, wateren of bodem;
nuttige toepassing: de bij ministeriële regeling als zodanig aangewezen activiteit;
Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat;
openbare lichamen: openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba;
oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers alsmede flora en fauna;
overheidslichaam: lichaam behorend tot de overheid waaraan rechtspersoonlijkheid is toegekend;
preparaten: mengsels of oplossingen van twee of meer stoffen;
preventieve maatregelen: maatregelen naar aanleiding van een gebeurtenis, handeling of nalatigheid waardoor een onmiddellijke dreiging van milieuschade is ontstaan, teneinde die schade te voorkomen of tot een minimum te beperken;
saneren: beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreiniging en de directe gevolgen daarvan of van dreigende verontreiniging van de bodem;
slopen: afbreken van een bouwwerk of een gedeelte ervan;
staat van bestemming: staat waarnaar een overbrenging of een voorgenomen overbrenging van afvalstoffen plaatsvindt of zal plaatsvinden;
staat van doorvoer: staat, anders dan de staat van herkomst en de staat van bestemming, over het grondgebied waarvan een overbrenging of een voorgenomen overbrenging van afvalstoffen plaatsvindt of zal plaatsvinden;
staat van herkomst: staat van waaruit een overbrenging of een voorgenomen overbrenging van afvalstoffen plaatsvindt of zal plaatsvinden;
stoffen: chemische elementen en de verbindingen ervan, zoals deze voorkomen in natuurlijke toestand of bij de vervaardiging ontstaan, met inbegrip van alle additieven die nodig zijn voor het behoud van de stabiliteit ervan en alle onzuiverheden ten gevolge van het toegepaste procedé, doch met uitzondering van elk oplosmiddel dat kan worden afgescheiden zonder dat de stabiliteit van de stof wordt aangetast of de samenstelling ervan wordt gewijzigd;
storten: op of in de bodem brengen van afvalstoffen om deze daar te laten;
stortplaats: inrichting waar afvalstoffen worden gestort, dan wel het gedeelte van een inrichting, waar afvalstoffen worden gestort;
toezichthouder: een persoon, die op grond van artikel 10.1, is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
Verdrag van Bazel: het op 22 maart 1989 te Bazel tot stand gekomen Verdrag inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (Trb. 1990, 12), zoals gewijzigd op 29 oktober 2004 (Trb. 2006, 12);
verwijdering: bij ministeriële regeling als zodanig aangewezen handelingen;
woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden;
zwaar ongeval: gebeurtenis als gevolg van onbeheersbare ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening in een inrichting, waardoor hetzij onmiddellijk, hetzij na verloop van tijd ernstig gevaar voor de gezondheid van de mens binnen of buiten de inrichting of voor het milieu ontstaat en waarbij een of meer gevaarlijke stoffen zijn betrokken.
2.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen worden:
- a.
onder gevolgen voor het milieu in ieder geval verstaan: gevolgen voor het fysieke milieu, gezien vanuit het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat, alsmede van de relaties daartussen;
- b.
onder gevolgen voor het milieu mede verstaan: gevolgen die verband houden met een doelmatig beheer van afvalstoffen of een doelmatig beheer van afvalwater, gevolgen die verband houden met het verbruik van energie en grondstoffen, alsmede gevolgen die verband houden met het verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting;
- c.
onder bescherming van het milieu mede verstaan: de verbetering van het milieu, de zorg voor een doelmatig beheer van afvalstoffen of een doelmatig beheer van afvalwater, de zorg voor een zuinig gebruik van energie en grondstoffen, alsmede de zorg voor de beperking van de nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur worden categorieën van inrichtingen aangewezen, die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken.
4.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder inrichting verstaan een inrichting, behorende tot een categorie die krachtens het derde lid is aangewezen. Daarbij worden als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking tot hetgeen in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder inrichting wordt verstaan.
5.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
- a.
onder het zich ontdoen van afvalstoffen mede verstaan: het nuttig toepassen of verwijderen van afvalstoffen binnen de inrichting waarin deze zijn ontstaan;
- b.
onder het zich door afgifte ontdoen van afvalstoffen mede verstaan:
- 1°
het voor nuttige toepassing of verwijdering brengen van afvalstoffen vanuit een inrichting naar een elders gelegen inrichting die aan dezelfde natuurlijke of rechtspersoon behoort;
- 2°
het tijdelijk voor nuttige toepassing afgeven van afvalstoffen.
6.
In hoofdstuk 7 en de daarop berustende bepalingen wordt onder bevoegd gezag mede verstaan het bestuursorgaan dat bevoegd is een plan vast te stellen.