Einde inhoudsopgave
Richtlijn 97/67/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 27-02-2008
- Redactionele toelichting
De wijziging van art. 2 is gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2009, L 39).
- Bronpublicatie:
20-02-2008, PbEU 2008, L 52 (uitgifte: 01-01-2008, regelingnummer: 2008/6/EG)
- Inwerkingtreding
27-02-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-02-2008, PbEU 2008, L 52 (uitgifte: 01-01-2008, regelingnummer: 2008/6/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
EU-recht / Marktintegratie
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57, lid 2, en op de artikelen 66 en 100 A,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gelet het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3),
Gelet op de resolutie van het Europees Parlement van 22 januari 1993 inzake het Groenboek over de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten (4),
Gelet op de resolutie van de Raad van 7 februari 1994 over de ontwikkeling van de postdiensten in de Gemeenschap (5),
Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (6) en gezien de op 7 november 1997 door het Bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst,
- (1)
Overwegende dat overeenkomstig artikel 7 A van het Verdrag maatregelen dienen te worden vastgesteld die ertoe strekken de interne markt tot stand te brengen; dat deze markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat, waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd;
- (2)
Overwegende dat de totstandbrenging van de interne markt in de postsector voor de economische en sociale samenhang van de Gemeenschap van belang is aangezien de postdiensten een essentieel instrument voor communicatie en handelsverkeer vormen;
- (3)
Overwegende dat de Commissie op 11 juni 1992 een Groenboek over de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten en op 2 juni 1993 een Mededeling over richtsnoeren voor de ontwikkeling van de postdiensten in de Gemeenschap heeft ingediend;
- (4)
Overwegende dat de Commissie met betrekking tot de aspecten van de postdiensten die van communautair belang zijn, een breed opgezette openbare raadpleging heeft gehouden en dat de betrokken partijen in de postsector hun opmerkingen aan de Commissie hebben meegedeeld;
- (5)
Overwegende dat de huidige omvang van de universele postdienst en de voorwaarden voor de verrichting van deze dienst van lidstaat tot lidstaat sterk verschillen; dat met name de prestaties in termen van kwaliteit van de dienst in de onderscheiden lidstaten sterk uiteenlopen;
- (6)
Overwegende dat grensoverschrijdende postverbindingen niet altijd aan de verwachtingen van de gebruikers en van de Europese burgers beantwoorden en dat de prestaties in termen van kwaliteit van de dienstverlening bij de grensoverschrijdende postdiensten binnen de Gemeenschap op het ogenblik onbevredigend zijn;
- (7)
Overwegende dat de in de postsector vastgestelde discrepanties voor sectoren van bedrijvigheid die in sterke mate van de postdiensten afhankelijk zijn, aanzienlijke gevolgen hebben en een daadwerkelijke belemmering vormen voor de ontwikkeling van de interne samenhang van de Gemeenschap, aangezien regio's zonder postdiensten van toereikende kwaliteit zich, wat hun briefpost en de distributie van goederen betreft, in een nadelige positie bevinden;
- (8)
Overwegende dat maatregelen nodig zijn om een geleidelijke en gecontroleerde liberalisatie van de markt en een passend evenwicht bij de toepassing ervan te bewerkstelligen om in de gehele Gemeenschap, met inachtneming van de rechten en plichten van de leveranciers van de universele dienst, het vrij verrichten van diensten in de postsector te waarborgen;
- (9)
Overwegende dat derhalve een actie op communautair niveau nodig is die op een betere harmonisatie van de in de postsector geldende voorwaarden is gericht en dat bijgevolg gemeenschappelijke regels moeten worden opgesteld;
- (10)
Overwegende dat overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel een kader van algemene beginselen op communautair niveau moet worden vastgesteld, maar dat het geven van nadere voorschriften een zaak van de lidstaten dient te zijn, zodat zij die regeling kunnen kiezen die het best op hun situatie is afgestemd;
- (11)
Overwegende dat het essentieel is dat op het niveau van de Gemeenschap een universele postdienst wordt gewaarborgd die een minimumpakket diensten van een duidelijk omschreven kwaliteit omvat, welk pakket in alle lidstaten tegen een betaalbare prijs aan alle gebruikers, ongeacht waar zij zich in de Gemeenschap bevinden, moet worden geboden;
- (12)
Overwegende dat de doelstelling van de universele dienst erin bestaat alle gebruikers een gemakkelijke toegang tot het postnet te verschaffen, door met name in voldoende toegangspunten te voorzien en voor bevredigende omstandigheden terzake van de frequentie van het ophalen en het bestellen te zorgen; dat het leveren van de universele dienst moet beantwoorden aan de fundamentele behoefte een permanent functioneren te waarborgen, doch zich tegelijkertijd aan de behoeften van de gebruikers moet kunnen aanpassen en dezen een billijke, niet-discriminerende behandeling moet waarborgen;
- (13)
Overwegende dat de universele dienst zowel nationale als grensoverschrijdende diensten moet bestrijken;
- (14)
Overwegende dat de gebruikers van de universele dienst passend over het gamma geboden diensten, over de voorwaarden voor de verlening en het gebruik, alsmede over de kwaliteit van de geleverde diensten en de desbetreffende tarieven moeten worden voorgelicht;
- (15)
Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn betreffende het leveren van de universele dienst geen afbreuk doen aan het recht van de leveranciers van de universele dienst om individueel met klanten over overeenkomsten te onderhandelen;
- (16)
Overwegende dat de instandhouding van een pakket van diensten die kunnen worden voorbehouden met inachtneming van de regels van het Verdrag en onverminderd de toepassing van de mededingingsregels, gerechtvaardigd is omdat een financieel evenwichtig functioneren van de universele dienst moet worden gewaarborgd; dat het liberalisatieproces niet ten koste mag gaan van de door de lidstaten ingevoerde gratis verlening van sommige diensten voor blinden en slechtzienden;
- (17)
Overwegende dat postzendingen van 350 g en zwaarder minder dan 2 % van het volume van de brievenpost en 3 % van de inkomsten van de openbare exploitanten vertegenwoordigen; dat op grond van het prijscriterium (vijfmaal het basistarief) een beter onderscheid zal kunnen worden gemaakt tussen de voorbehouden dienst en de reeds geliberaliseerde exprespostdienst;
- (18)
Overwegende dat, gezien het feit dat het wezenlijke verschil tussen exprespost en universele postdiensten ligt in de waarde (in welke vorm dan ook) die de leveranciers van exprespostdiensten hebben toegevoegd en die de klanten hebben waargenomen, de waargenomen extra waarde het best kan worden bepaald door uit te gaan van de extra prijs die klanten bereid zijn te betalen, evenwel met inachtneming van de maximumprijs van de voorbehouden diensten die moet worden aangehouden;
- (19)
Overwegende dat het redelijk is om in het kader van een overgangsregeling toe te staan dat direct mail en grensoverschrijdende post binnen de voorbehouden sector kunnen vallen, met inachtneming van de voorgeschreven maxima ten aanzien van prijzen en gewichten; dat het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op 1 januari 2000, op voorstel van de Commissie en na een evaluatie van de postsector, als volgende stap naar de voltooiing van de interne markt van postdiensten, een besluit dienen te nemen over de verdere geleidelijke en gecontroleerde liberalisering van de postmarkt, met name met het oog op de liberalisering van de grensoverschrijdende postdienst en van direct mail, alsook over een verdere herziening van de maxima ten aanzien van prijzen en gewichten;
- (20)
Overwegende dat de lidstaten er, om redenen van openbare orde en openbare veiligheid, een legitiem belang bij kunnen hebben het recht om brievenbussen voor het aanbieden van postzendingen op de openbare weg te plaatsen aan een of meer door hen aan te wijzen instanties toe te kennen; dat het om dezelfde redenen de bevoegdheid van de lidstaten is een of meer instanties aan te wijzen die het recht hebben postzegels van het land van oorsprong uit te geven, evenals de instantie of instanties die belast is of zijn met de levering van die dienst voor aangetekende zendingen waarvan in overeenstemming met haar of hun nationale wetgeving gebruik wordt gemaakt in het kader van gerechtelijke of administratieve procedures; dat zij ook op het lidmaatschap van de Europese Unie mogen wijzen door gebruik te maken van het symbool met de twaalf sterren;
- (21)
Overwegende dat de nieuwe diensten (die sterk verschillen van de conventionele diensten) en de uitwisseling van documenten geen deel uitmaken van de universele dienst, zodat er geen redenen zijn om deze diensten aan de leveranciers van de universele dienst voor te behouden; dat het voorgaande eveneens geldt voor zelfbezorging (het verzorgen van postdiensten door een natuurlijke of een rechtspersoon van wie de poststukken uitgaan of het verzorgen van de ophaling en de verzending van deze stukken door een derde die uitsluitend namens deze persoon handelt) welke niet onder de categorie diensten valt;
- (22)
Overwegende dat de lidstaten op hun grondgebied de mogelijkheid moeten hebben om het verrichten van niet aan de leveranciers van de universele dienst voorbehouden postdiensten, door middel van passende vergunningsprocedures te regelen; dat deze procedures transparant, niet-discriminerend en evenredig moeten zijn en op objectieve criteria dienen te berusten;
- (23)
Overwegende dat de lidstaten de mogelijkheid moeten hebben om het verlenen van vergunningen te onderwerpen aan verplichtingen betreffende universele dienstverlening of aan bijdragen aan een compensatiefonds dat bestemd is om de leverancier van de universele dienst compensatie te bieden voor onevenredige financiële lasten die voor hem uit de verlening van deze dienst voortvloeien; dat de lidstaten de mogelijkheid moeten hebben om in de vergunningen een verplichting op te nemen dat de activiteiten waarvoor vergunning wordt verleend geen inbreuk mogen inhouden op de uitsluitende bijzondere rechten die met betrekking tot de voorbehouden postdiensten aan de leveranciers van de universele dienst zijn toegekend; dat een systeem voor het kenmerken van direct mail kan worden ingevoerd om controle mogelijk te maken wanneer direct mail geliberaliseerd wordt;
- (24)
Overwegende dat er maatregelen zullen moeten worden genomen ter harmonisatie van de door de lidstaten vastgestelde vergunningsprocedures voor het op commerciële basis aanbieden aan het publiek van niet-voorbehouden postdiensten;
- (25)
Overwegende dat, mocht dit nodig blijken, maatregelen moeten worden getroffen om de voorwaarden voor toegang tot het openbare postnet in de lidstaten transparant en niet-discriminerend te maken;
- (26)
Overwegende dat de tarieven van de universele dienst objectief, transparant, niet-discriminerend en kostengericht moeten zijn, teneinde een deugdelijk beheer van de universele diensten te waarborgen en concurrentievervalsing te voorkomen;
- (27)
Overwegende dat de betaling voor het verlenen van intracommunautaire grensoverschrijdende postdiensten, ongeacht het minimumpakket dat voortvloeit uit de besluiten van de Wereldpostunie, moet zijn afgestemd op het dekken van de bestellingskosten van de verlener van de universele dienst in het land van bestemming; dat deze betaling tevens een prikkel dient te zijn om de kwaliteit van de grensoverschrijdende dienst te verbeteren of te handhaven door doelstellingen voor de kwaliteit van de dienstverlening te hanteren; dat dit een rechtvaardiging zou zijn voor de instelling van passende systemen voor een passende dekking van de kosten, die specifiek verband houdt met de kwaliteit van de geleverde dienst;
- (28)
Overwegende dat een boekhoudkundige scheiding tussen voorbehouden en niet-voorbehouden diensten nodig is teneinde de daadwerkelijke kosten van de verschillende diensten doorzichtig te maken en te garanderen dat kruissubsidies tussen de voorbehouden en de niet-voorbehouden sector de concurrentievoorwaarden in laatstgenoemde sector niet nadelig beïnvloeden;
- (29)
Overwegende dat de leveranciers van de universele dienst, teneinde de toepassing van de in de drie vorige overwegingen genoemde beginselen te waarborgen, binnen een redelijke termijn bedrijfsadministratiesystemen dienen in te voeren die onafhankelijk van elkaar kunnen worden gecontroleerd en waarmee kosten op basis van transparante procedures zo nauwkeurig mogelijk kunnen worden toegerekend aan de diensten; dat aan zulke vereisten bijvoorbeeld kan worden voldaan door de tenuitvoerlegging van het beginsel van de volledige distributie van de kosten en dat het mogelijk is dat dergelijke kostentoerekeningsstelsels niet nodig zijn wanneer er echte voorwaarden voor een open mededinging bestaan;
- (30)
Overwegende dat rekening dient te worden gehouden met de belangen van de gebruikers, die recht hebben op diensten van goede kwaliteit; dat derhalve alles moet worden gedaan om de kwaliteit van de op Gemeenschapsschaal geleverde diensten te verbeteren en op een hoog niveau te brengen; dat de lidstaten, met het oog op deze kwaliteitsverbetering, voor de tot de universele dienst behorende diensten, normen dienen vast te stellen, welke door de leveranciers van de universele dienst moeten worden bereikt of overtroffen;
- (31)
Overwegende dat de door de gebruikers verwachte kwaliteit van de dienst een essentieel aspect van de verleende dienst vormt; dat in het belang van de gebruikers de normen voor de beoordeling van deze dienstkwaliteit en de daadwerkelijk bereikte kwaliteitsniveaus moeten worden gepubliceerd; dat geharmoniseerde normen voor de dienstkwaliteit en gemeenschappelijke meetmethodes beschikbaar moeten zijn om de convergentie van de dienstkwaliteit in de gehele Gemeenschap te kunnen beoordelen;
- (32)
Overwegende dat de lidstaten nationale kwaliteitsnormen moeten vaststellen die verenigbaar zijn met de communautaire kwaliteitsnormen; dat voor grensoverschrijdende diensten binnen de Gemeenschap, waarvoor ten minste twee leveranciers van de universele dienst in twee verschillende lidstaten moeten samenwerken, kwaliteitsnormen op communautair niveau moeten worden vastgesteld;
- (33)
Overwegende dat regelmatig op geharmoniseerde grondslag een onafhankelijke controle op de naleving van deze normen dient te worden verricht; dat de gebruikers het recht moeten hebben van de uitslag van deze controles in kennis te worden gesteld en dat de lidstaten dienen te waarborgen dat corrigerend wordt opgetreden wanneer uit deze uitslag blijkt dat niet aan de normen wordt voldaan;
- (34)
Overwegende dat Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (7) op de exploitanten van postdiensten van toepassing is;
- (35)
Overwegende dat de verbetering van de kwaliteit van de dienst het nodig maakt dat beslechting van eventuele geschillen snel en doeltreffend geschiedt; dat, als aanvulling op de beroepsmogelijkheden die het nationale en het communautaire recht bieden, in een klachtenprocedure dient te worden voorzien die transparant, eenvoudig en niet te duur moet zijn en voor alle betrokken partijen open moet staan;
- (36)
Overwegende dat vooruitgang bij interconnectie van de postnetten en het belang van de gebruikers aanmoediging van de technische normalisatie vereisen; dat technische normalisatie onontbeerlijk is om de interoperabiliteit tussen de nationale netwerken en een efficiënte universele dienst in de Gemeenschap te bevorderen;
- (37)
Overwegende dat richtsnoeren inzake Europese harmonisatie voorzien in gespecialiseerde technische normalisatiewerkzaamheden die aan het Europees Comité voor normalisatie (CEN) moeten worden opgedragen;
- (38)
Overwegende dat een comité dient te worden opgericht om de Commisie bij te staan bij de uitvoering van deze richtlijn, met name waar het gaat om de toekomstige werkzaamheden voor het uitstippelen van maatregelen in verband met de kwaliteit van de grensoverschrijdende dienst binnen de Gemeenschap en de technische normalisatie;
- (39)
Overwegende dat het, met het oog op de goede werking van de universele dienst en teneinde in de niet voorbehouden sector concurrentievervalsing te voorkomen, van belang is dat de functies van regelgever enerzijds en die van exploitant anderzijds worden gescheiden; dat geen enkele exploitant van postdiensten tegelijk rechter en partij mag zijn; dat het de taak van de lidstaat is de status van een of meer nationale regelgevende instanties vast te stellen die een overheidsinstantie of een daartoe aangewezen onafhankelijke instantie kunnen zijn;
- (40)
Overwegende dat er een evaluatie van de gevolgen van de aldus geharmoniseerde voorwaarden voor de werking van de interne markt voor postdiensten zal moeten worden verricht; dat de Commissie bijgevolg drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn en uiterlijk op 31 december 2000 aan het Europees Parlement en aan de Raad verslag zal uitbrengen over de toepassing van deze richtlijn, met inbegrip van passende informatie over de ontwikkelingen in de sector, met name inzake economische, sociale, werkgelegenheids- en technologische aspecten, alsmede de kwaliteit van de dienstverlening;
- (41)
Overwegende dat deze richtlijn de regels van het Verdrag, en met name de regels inzake mededinging en het vrij verrichten van diensten, onverlet laat;
- (42)
Overwegende dat niets de lidstaten belet om voor de postsector maatregelen te handhaven of in te voeren die liberaler zijn dan die waarin deze richtlijn voorziet, noch om, wanneer deze richtlijn wordt ingetrokken, maatregelen te handhaven die zij hebben ingevoerd om de richtlijn ten uitvoer te leggen, mits die maatregelen verenigbaar zijn met het Verdrag;
- (43)
Overwegende dat deze richtlijn tot en met 31 december 2004 moet worden toegepast, tenzij hierover door het Europees Parlement en de Raad op basis van een voorstel van de Commissie anders wordt besloten;
- (44)
Overwegende dat deze richtlijn niet geldt voor activiteiten die niet onder de communautaire wetgeving vallen, zoals die bedoeld in de titels V en VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en in ieder geval de activiteiten met betrekking tot de openbare veiligheid, defensie, staatsveiligheid (inclusief het economische welzijn van de staat wanneer de activiteiten de staatsveiligheid betreffen), alsmede de activiteiten van de staat inzake strafrecht;
- (45)
Overwegende dat deze richtlijn niet belet dat voor niet in de Gemeenschap gevestige[lees: gevestigde] ondernemingen maatregelen worden aangenomen die zowel stroken met het Gemeenschapsrecht als met de bestaande internationale verplichtingen op grond waarvan onderdanen van de lidstaten in derde landen een gelijkwaardige behandeling dienen te genieten; dat ondernemingen van de Gemeenschap in derde landen een vergelijkbare behandeling en toegang tot de markt moeten krijgen als onderdanen van deze landen in communautair verband krijgen,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 322 van 2.12.1995, blz. 22, en PB C 300 van 10.10.1996, blz. 22.
PB C 174 van 17.6.1996, blz. 41.
PB C 337 van 11.11.1996, blz. 28.
PB C 42 van 15.2.1993, blz. 240.
PB C 48 van 16.2.1994, blz. 3.
Advies van het Europees Parlement van 9 mei 1996 (PB C 152 van 27.5.1996, blz. 20), gemeenschappelijke standpunt van de Raad van 29 april 1997 (PB C 188 van 19.6.1997, blz. 9), besluit van het Europees Parlement van 16 september 1997 (PB C 304 van 6.10.1997, blz. 34), besluit van het Europees Parlement van 19 november 1997 en besluit van de Raad van 1 december 1997.
PB L 95 van 21.4.1993, blz. 29.