Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2013/36/EU betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG
Artikel 48 quater Minimumvoorwaarden voor het vergunnen van bijkantoren uit derde landen
Geldend
Geldend vanaf 09-07-2024
- Bronpublicatie:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1619 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1619)
- Inwerkingtreding
09-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1619 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1619)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
De lidstaten schrijven overeenkomstig artikel 21 quater voor dat ondernemingen uit derde landen op hun grondgebied een bijkantoor moeten oprichten voordat zij de in artikel 47, lid 1, bedoelde activiteiten aanvangen of voortzetten. Voor de vestiging van een bijkantoor uit een derde land is overeenkomstig dit hoofdstuk een voorafgaande vergunning vereist.
2.
De bevoegde autoriteiten streven ernaar administratieve overeenkomsten of andere regelingen te sluiten met de bevoegde autoriteiten van derde landen voordat een bijkantoor uit een derde land zijn activiteiten in de betrokken lidstaat aanvangt. Dergelijke overeenkomsten worden gebaseerd op de door de EBA overeenkomstig artikel 33, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 ontwikkelde modellen voor administratieve regelingen. Dat vereiste is niet van toepassing indien bijkantoren uit derde landen onderworpen zijn aan strengere nationale vereisten. De bevoegde autoriteiten verstrekken de EBA onverwijld informatie over administratieve overeenkomsten of andere regelingen met bevoegde autoriteiten van derde landen.
3.
De lidstaten schrijven voor dat de vergunningsaanvragen voor bijkantoren uit derde landen vergezeld gaan van een programma van werkzaamheden waarin de beoogde bedrijfsactiviteiten, de in artikel 47, lid 1, bedoelde activiteiten en de organisatiestructuur en het risicobeheer van het bijkantoor in de betrokken lidstaat worden vermeld overeenkomstig artikel 48 octies.
4.
Bijkantoren uit derde landen krijgen alleen een vergunning als ten minste aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a)
het bijkantoor uit een derde land voldoet aan de in onderafdeling 2 vastgelegde minimale regelgevingsvereisten;
- b)
de activiteiten waarvoor de hoofdonderneming in de lidstaat een vergunning aanvraagt, vallen onder de vergunning die de hoofdonderneming bezit in het derde land waar zij is gevestigd en zijn onderworpen aan het toezicht in dat derde land;
- c)
de toezichthoudende autoriteit van de hoofdonderneming in het derde land is in kennis gesteld van de aanvraag tot oprichting van een bijkantoor in de lidstaat en van de in lid 3 bedoelde begeleidende documenten, en heeft deze aanvraag en documenten ontvangen;
- d)
de vergunning bepaalt dat het bijkantoor uit een derde land de activiteiten waarvoor vergunning is verleend, alleen mag uitoefenen in de lidstaat waar het is gevestigd, en verbiedt het bijkantoor uit een derde land uitdrukkelijk die activiteiten grensoverschrijdend aan te bieden of uit te voeren in andere lidstaten, behalve in het geval van intragroepfinancieringstransacties met andere bijkantoren uit derde landen van dezelfde hoofdonderneming en transacties op basis van reverse solicitation van diensten overeenkomstig artikel 21 quater;
- e)
met het oog op de uitoefening van haar toezichthoudende taken heeft de bevoegde autoriteit toegang tot alle nodige informatie van de toezichthoudende autoriteiten van de hoofdonderneming over die hoofdonderneming en kan zij haar toezichtactiviteiten doeltreffend coördineren met die van de toezichthoudende autoriteiten van het derde land, met name in tijden van crisis of financiële moeilijkheden die de hoofdonderneming, haar groep of het financiële stelsel van het derde land treffen;
- f)
er zijn geen redelijke gronden om te vermoeden dat het bijkantoor uit een derde land wordt gebruikt voor het plegen of faciliteren van witwassen of terrorismefinanciering in de zin van artikel 1 van Richtlijn (EU) 2015/849.
5.
Om te beoordelen of aan de voorwaarde van lid 4, punt f), van dit artikel wordt voldaan, raadpleegt de bevoegde autoriteit de autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op de bestrijding van witwassen of terrorismefinanciering in de lidstaat overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/849 en verkrijgt zij schriftelijke bevestiging dat aan die voorwaarde wordt voldaan alvorens het bijkantoor uit een derde land een vergunning te verlenen.
6.
De bevoegde autoriteiten kunnen besluiten dat vergunningen aan bijkantoren uit derde landen die uiterlijk op 10 januari 2027 zijn verleend, geldig blijven, mits de bijkantoren uit derde landen die deze vergunningen hebben ontvangen, voldoen aan de minimumvereisten van deze titel.
7.
De EBA monitort de transacties tussen de bijkantoren uit derde landen van dezelfde hoofdonderneming waaraan in verschillende lidstaten een vergunning is verleend en dient uiterlijk op 10 juli 2028 bij de Commissie een verslag in met haar bevindingen.
8.
Uiterlijk op 10 juli 2026 vaardigt de EBA overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit tot nadere bepaling van:
- a)
de informatie die aan de bevoegde autoriteiten moet worden verstrekt in de vergunningaanvraag voor een bijkantoor uit een derde land, met inbegrip van het programma van werkzaamheden, de organisatiestructuur en het risicobeheer bedoeld in lid 3;
- b)
de procedure voor vergunningverlening aan het bijkantoor uit een derde land, alsmede de standaardformulieren en templates voor het verstrekken van de in punt a) van dit lid bedoelde informatie;
- c)
de in lid 4 bedoelde voorwaarden voor de vergunningverlening;
- d)
de voorwaarden waaronder de bevoegde autoriteiten zich mogen baseren op informatie die reeds is verstrekt in het kader van een eerdere vergunningsaanvraag van een bijkantoor uit een derde land.