Einde inhoudsopgave
Uitvoeringswet Verordening 2137/85 tot instelling van Europese economische samenwerkingsverbanden
Artikel 3 [Rechtspersoonlijkheid. Toepasselijkheid Boek 2 BW]
Geldend
Geldend vanaf 01-09-2017
- Bronpublicatie:
13-07-2016, Stb. 2016, 290 (uitgifte: 21-07-2016, kamerstukken: 34212)
- Inwerkingtreding
01-09-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-04-2017, Stb. 2017, 174 (uitgifte: 04-05-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Economische Zaken
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Ondernemingsrecht / Algemeen
1.
Een Europees economisch samenwerkingsverband met zetel in Nederland bezit rechtspersoonlijkheid met ingang van de dag van zijn inschrijving in het handelsregister. De vereffening van het samenwerkingsverband eindigt op het tijdstip waarop geen aan de vereffenaars bekende baten meer aanwezig zijn en het samenwerkingsverband behoudt tot dat tijdstip zijn rechtspersoonlijkheid.
2.
Titel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is op de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon van toepassing met uitzondering van de artikelen 11, 18, 19 vierde lid, eerste zin, en 21 eerste lid onder b en c. De artikelen 138 en 149 van dat boek zijn op die rechtspersoon van overeenkomstige toepassing.
3.
De bepalingen van Titel 8, Afdeling 2, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing, dan wel van overeenkomstige toepassing op een Europees economisch samenwerkingsverband met zetel in Nederland. Tot het indienen van een verzoek als bedoeld in artikel 345 betreffende een zodanig samenwerkingsverband zijn bevoegd de leden van het samenwerkingsverband, een vereniging van werknemers als bedoeld in artikel 347, alsmede degenen aan wie daartoe bij de oprichtingsovereenkomst of bij overeenkomst met het samenwerkingsverband de bevoegdheid is toegekend. De verplichting van artikel 351, eerste lid, derde zin, geldt ook voor de leden van het samenwerkingsverband.
4.
De in artikel 10, tweede lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde bescheiden van een Europees economisch samenwerkingsverband moeten zijn voorzien van een toelichting en vormen daarmee te zamen de jaarrekening. Deze moet zodanig zijn ingericht, dat zij volgens de normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht geeft, dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat, alsmede voorzover mogelijk, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van het samenwerkingsverband. De jaarrekening dient voorts een getrouw, duidelijk en stelselmatig beeld te verschaffen van de financiële toestand van het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband laat de jaarrekening onderzoeken door een deskundige als bedoeld in artikel 393 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De opdracht tot het onderzoek wordt verleend door en het verslag omtrent het onderzoek wordt uitgebracht aan de gezamenlijk handelende leden van het samenwerkingsverband.