Einde inhoudsopgave
Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied
Artikel 2.76
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2015
- Bronpublicatie:
19-11-2014, Stb. 2014, 445 (uitgifte: 27-11-2014, kamerstukken: 33685)
- Inwerkingtreding
01-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-12-2014, Stb. 2014, 513 (uitgifte: 17-12-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Aanbestedingsrecht / Speciale sectoren
Aanbestedingsrecht / Algemeen
1.
Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf sluit een gegadigde of inschrijver jegens wie bij een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak een veroordeling als bedoeld in het tweede lid is uitgesproken waarvan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kennis heeft, uit van deelneming aan een opdracht of een aanbestedingsprocedure.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid worden aangewezen veroordelingen ter zake van:
- a.
deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 2, eerste lid, van Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ van de Raad, (PbEG 1998, L 351);
- b.
omkoping in de zin van artikel 3 van het besluit van de Raad van 26 mei 1997 (PbEG L 195) respectievelijk artikel 2, eerste lid, van het Kaderbesluit van de Raad (PbEU 2003, L 192);
- c.
fraude in de zin van artikel 1 van de overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap (PbEG 1995, C 316);
- d.
terroristisch misdrijf of strafbaar feit in verband met terroristische activiteiten in de zin van respectievelijk de artikelen 1 en 3 van het Kaderbesluit van de Raad inzake terrorismebestrijding (PbEG 2002, L 164), dan wel uitlokking van, medeplichtigheid aan of poging tot het plegen van een dergelijk misdrijf of strafbaar feit als bedoeld in artikel 4 van dat Kaderbesluit;
- e.
witwassen van geld en financiering van terrorisme in de zin van artikel 1 van richtlijn nr. 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PbEU L 309).
3.
Als veroordelingen als bedoeld in het tweede lid worden in ieder geval aangemerkt veroordelingen op grond van artikel 134a, 140, 140a, 177, 178, 225, 226, 227, 227a, 227b, 285, derde lid, of 323a, 328ter, tweede lid, 420bis, 420ter of 420quater van het Wetboek van Strafrecht of veroordelingen wegens overtreding van de in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde misdrijven, indien aan het bepaalde in dat artikel is voldaan.
4.
De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf betrekt bij de toepassing van het eerste lid uitsluitend rechterlijke uitspraken die in de vier jaar voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van het verzoek tot deelneming of de inschrijving onherroepelijk zijn geworden.