Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2001/34/EG betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd
Artikel 1
Geldend
Geldend van 20-01-2005 tot 05-12-2026
- Bronpublicatie:
15-12-2004, PbEU 2004, L 390 (uitgifte: 31-12-2004, regelingnummer: 2004/109/EG)
- Inwerkingtreding
20-01-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2004, PbEU 2004, L 390 (uitgifte: 31-12-2004, regelingnummer: 2004/109/EG)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Europees financieel recht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
- a)
‘uitgevende instellingen’: vennootschappen en andere rechtspersonen, alsmede ondernemingen voor welker effecten toelating tot de officiële notering aan een effectenbeurs wordt aangevraagd;
- b)
‘instellingen voor collectieve belegging die niet van het closed-end type zijn’: beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen:
- i)
waarvan het doel is, de collectieve belegging van uit het publiek aangetrokken kapitaal, met toepassing van het beginsel van de risicospreiding en
- ii)
waarvan de bewijzen van deelneming op verzoek van de houders ten laste van de activa van deze instellingen direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald. Met dergelijke inkopen of terugbetalingen wordt gelijkgesteld ieder optreden van een instelling voor collectieve belegging opdat de waarde van haar bewijzen van deelneming ter beurze niet aanzienlijk zou afwijken van hun intrinsieke waarde;
- c)
‘beleggingsmaatschappijen die niet van het closed-end type zijn’: beleggingsmaatschappijen:
- i)
die tot doel hebben de collectieve belegging van uit het publiek aangetrokken kapitaal, met toepassing van het beginsel van de risicospreiding en
- ii)
waarvan de aandelen op verzoek van de houders ten laste van de activa van deze maatschappijen direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald. Met dergelijke inkopen of terugbetalingen wordt gelijkgesteld ieder optreden van een beleggingsmaatschappij om te voorkomen dat de waarde van haar aandelen ter beurze aanzienlijk afwijkt van hun intrinsieke waarde;
- d)
‘kredietinstellingen’: ondernemingen waarvan de werkzaamheden bestaan in het van het publiek in ontvangst nemen van deposito's of van andere terugbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening;
- e)
‘bewijzen van deelneming’: de door instellingen voor collectieve belegging uitgegeven effecten waarin de rechten van de deelnemers op het vermogen van deze instellingen zijn belichaamd;
- f)
‘deelneming’: de al dan niet in effecten belichaamde rechten in het kapitaal van andere ondernemingen, die ertoe strekken door het scheppen van een duurzame band met die andere ondernemingen de eigen bedrijfsuitoefening te bevorderen.