Einde inhoudsopgave
Wet op de vennootschapsbelasting 1969
Artikel 15i [Geen objectvrijstelling bij stakingsverlies]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Redactionele toelichting
Vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 01-01-2021.
- Bronpublicatie:
16-12-2020, Stb. 2020, 539 (uitgifte: 23-12-2020, kamerstukken: 35568)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-12-2020, Stb. 2020, 539 (uitgifte: 23-12-2020, kamerstukken: 35568)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
1.
Ingeval de belastingplichtige ophoudt winst uit een andere staat te genieten, vindt de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten geen toepassing met betrekking tot het op de voet van dit artikel berekende verlies uit die staat (stakingsverlies).
2.
Van een stakingsverlies uit een staat is sprake ingeval de op de voet van artikel 15e in aanmerking genomen bedragen aan winst uit die staat per saldo hebben geleid tot een negatief bedrag, doch voor zover ter zake van dit negatieve saldo in die andere staat generlei tegemoetkoming bij de belastingheffing is verleend.
3.
Het stakingsverlies wordt niet in aanmerking genomen voor zover een ander dan de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam in die andere staat recht heeft op enigerlei tegemoetkoming bij de belastingheffing ter zake van verliezen die deel uitmaken van het stakingsverlies.
4.
Behoudens voor zover het stakingsverlies betrekking heeft op een als belegging gehouden onroerende zaak of medegerechtigdheid tot het vermogen van een onderneming wordt het stakingsverlies niet tot een hoger bedrag dan € 5.000.000 in aanmerking genomen, tenzij de belastingplichtige ophoudt winst te genieten uit een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een bij ministeriële regeling aangewezen staat waarmee de Europese Unie een associatieovereenkomst heeft gesloten.
5.
Het stakingsverlies komt in aftrek op het tijdstip waarop de belastingplichtige ophoudt winst uit de andere staat te genieten:
- a.
mits de activiteiten van de belastingplichtige in de andere staat niet in belangrijke mate reeds zijn of worden voortgezet door een met de belastingplichtige verbonden lichaam;
- b.
mits de belastingplichtige ophoudt winst uit de andere staat te genieten in uiterlijk het derde kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de activiteiten van de belastingplichtige in de andere staat geheel of nagenoeg geheel zijn gestaakt dan wel indien dat eerder is, daartoe is besloten, tenzij de belastingplichtige doet blijken dat het op een later tijdstip ophouden winst te genieten uit die andere staat niet is gericht op het ontgaan of uitstellen van de heffing van vennootschapsbelasting; en
- c.
voor zover de belastingplichtige de hoogte van het in aanmerking te nemen stakingsverlies doet blijken alsmede doet blijken dat is voldaan aan het bepaalde in onderdeel b.
6.
Ingeval de belastingplichtige binnen drie jaren na het tijdstip waarop het stakingsverlies in aftrek is gekomen weer winst uit die andere staat gaat genieten, wordt een bedrag ter grootte van het in aftrek gekomen verlies aan de winst toegevoegd.
7
De objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten is niet van toepassing op de toevoeging aan de winst, bedoeld in het zesde lid. Het bedrag dat aan de winst is toegevoegd, wordt voor de toepassing van het tweede lid aangemerkt als een negatief bedrag aan winst uit de andere staat dat op de voet van artikel 15e in aanmerking is genomen.
8.
Het saldo van de positieve en negatieve bedragen aan winst uit een andere staat wordt op verzoek door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld, mits de belastingplichtige een berekening heeft overgelegd waarop naar zijn oordeel het saldo zou moeten worden vastgesteld. Indien het saldo op een onjuist bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur de beschikking bij voor bezwaar vatbare beschikking herzien. De bevoegdheid tot herziening vervalt door verloop van vijf jaren na de vaststelling van de beschikking.