Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 1380/2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad
Artikel 15 De aanlandingsverplichting
Geldend
Geldend vanaf 14-08-2019
- Bronpublicatie:
20-06-2019, PbEU 2019, L 198 (uitgifte: 25-07-2019, regelingnummer: 2019/1241)
- Inwerkingtreding
14-08-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-06-2019, PbEU 2019, L 198 (uitgifte: 25-07-2019, regelingnummer: 2019/1241)
- Vakgebied(en)
Dierenrecht / Bijzondere onderwerpen
Natuurbeschermingsrecht / Gebiedsbescherming
Natuurbeschermingsrecht / Soortenbescherming
1.
Alle vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden, en in de Middellandse Zee, ook vangsten van soorten waarvoor minimummaten in de zin van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 gelden, en die plaatsvinden tijdens visserijactiviteiten in Uniewateren of door Unievissersvaartuigen in wateren buiten de Unie, in wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen, in de hierna genoemde visserijen en geografische gebieden, worden overeenkomstig het volgende tijdschema aan boord van de vissersvaartuigen gebracht en gehouden, en geregistreerd, aangeland en, in voorkomend geval, in mindering gebracht op de quota, behalve indien zij als levend aas worden gebruikt:
- a)
Uiterlijk vanaf 1 januari 2015 voor:
- —
de kleine pelagische visserij, d.w.z. de visserij op makreel, haring, horsmakreel, blauwe wijting, evervis, ansjovis, zilvervis, sardine, sprot;
- —
de grote pelagische visserij, d.w.z. de visserij op blauwvintonijn, zwaardvis, witte tonijn, grootoogtonijn, en blauwe en witte marlijn;
- —
visserij voor industriële doeleinden, (onder andere de visserij op lodde, zandspiering en kever);
- —
visserij op zalm in de Oostzee.
- b)
Uiterlijk vanaf 1 januari 2015 voor visserijbepalende soorten en uiterlijk vanaf 1 januari 2017 voor de visserij op alle overige soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden in Uniewateren van de Oostzee voor zover deze soorten niet onder punt a) vallen.
- c)
Uiterlijk vanaf 1 januari 2016 voor de hierna genoemde visserijbepalende soorten en uiterlijk vanaf 1 januari 2019 voor alle soorten in:
- i)
de Noordzee
- —
de visserij op kabeljauw, schelvis, wijting en zwarte koolvis;
- —
de visserij op langoustines;
- —
de visserij op tong en schol;
- —
de visserij op heek;
- —
de visserij op Noorse garnaal;
- ii)
Noordwestelijke wateren
- —
de visserij op kabeljauw, schelvis, wijting en zwarte koolvis;
- —
de visserij op langoustines;
- —
de visserij op tong en schol;
- —
de visserij op heek;
- iii)
Zuidwestelijke wateren
- —
de visserij op langoustines;
- —
de visserij op tong en schol;
- —
de visserij op heek;
- iv)
overige visserij op soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden.
- d)
Uiterlijk vanaf 1 januari 2017 voor visserijbepalende soorten en uiterlijk vanaf 1 januari 2019 voor alle overige soorten in niet onder punt a), vallende visserij in de Middellandse Zee, de Zwarte Zee en in alle overige wateren van de Unie en van buiten de Unie, die niet onder de soevereiniteit of de jurisdictie van derde landen vallen.
2.
Lid 1 laat de internationale verplichtingen van de Unie onverlet. De Commissie is bevoegd om, overeenkomstig artikel 46, gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde die internationale verplichtingen in het Unierecht te implementeren, met inbegrip van, in het bijzonder, afwijkingen van de aanlandingsverplichting krachtens dit artikel.
3.
Indien alle lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer van een bepaalde visserij het erover eens zijn dat de aanlandingsverplichting van toepassing moet zijn voor andere dan de in lid 1 bedoelde soorten, kunnen zij een gemeenschappelijke aanbeveling indienen om de toepassing van de aanlandingsverplichting uit te breiden tot die andere soorten. Hiertoe is artikel 18, leden 1 tot en met 6, van overeenkomstige toepassing. Indien deze gemeenschappelijke aanbeveling is ingediend, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 46 gedelegeerde handelingen vast te stellen die dergelijke maatregelen omvatten.
4.
De aanlandingsverplichting bedoeld in lid 1 geldt niet voor:
- a)
soorten waarop niet mag worden gevist en die in een op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid vastgestelde rechtshandeling van de Unie als dusdanig worden omschreven;
- b)
soorten waarvoor wetenschappelijk vaststaat dat zij hoge overlevingskansen hebben, rekening houdend met de kenmerken van het vistuig, de visserijpraktijk en het ecosysteem;
- c)
vangsten die onder de de-minimisvrijstelling vallen;
- d)
vis die door predatoren toegebrachte schade vertoont.
5.
Nadere bepalingen ter uitvoering van de in lid 1 bedoelde aanlandingsverplichting worden vastgelegd in de in de artikelen 9 en 10 bedoelde meerjarenplannen en, in voorkomend geval, nader uitgewerkt overeenkomstig artikel 18, waaronder:
- a)
bijzondere bepalingen inzake de visserij of soorten die vallen onder de in lid 1 bedoelde aanlandingsverplichting, zoals de technische maatregelen bedoeld in artikel 7, lid 2, die ten doel hebben de selectiviteit van het vistuig te verbeteren of ongewenste vangsten te beperken of zoveel mogelijk uit te bannen;
- b)
de beschrijving van de uitzonderingen van de aanlandingsverplichting met betrekking tot de in lid 4, onder b), bedoelde soorten;
- c)
bepalingen inzake de-minimisvrijstellingen van ten hoogste 5 % van de totale jaarlijkse vangsten van alle soorten waarvoor een aanlandingsverplichting als bedoeld in lid 1 van toepassing is. De de-minimisvrijstelling is van toepassing in de volgende gevallen:
- i)
blijkens wetenschappelijke gegevens is een grotere selectiviteit zeer moeilijk te verwezenlijken; of
- ii)
om onevenredig hoge kosten in verband met ongewenste vangst te voorkomen, voor die vistuigen waarbij de ongewenste vangst per vistuig niet meer dan een bepaald, in een plan vast te stellen percentage van de totale jaarlijkse vangst van dat vistuig vertegenwoordigt.
Vangsten in het kader van de bepalingen bedoeld in dit punt worden niet in mindering gebracht op de betrokken quota, maar moeten wel allemaal volledig worden geregistreerd.
Gedurende een overgangsperiode van vier jaar wordt het in dit punt bedoelde percentage van de totale jaarlijkse vangst verhoogd:
- i)
met twee procentpunten in de eerste twee jaar van de toepassing van de aanlandingsverplichting; en
- ii)
met één procentpunt in de volgende twee jaren;
- d)
bepalingen inzake maatregelen betreffende het documenteren van vangsten;
- e)
in voorkomende gevallen het vaststellen van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, overeenkomstig lid 10.
6.
Indien voor de betrokken visserij geen meerjarenplan of geen beheersplan is vastgesteld overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1967/2006, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 18 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 46 van deze verordening die op tijdelijke basis specifieke teruggooiplannen bevatten waarin de in lid 5, onder a) tot en met e), van dit artikel bedoelde specificaties zijn vervat, zulks voor een initiële termijn van ten hoogste drie jaar, die met in totaal drie jaar kan worden verlengd. De lidstaten kunnen overeenkomstig artikel 18 van deze verordening samenwerken bij het opstellen van een dergelijk plan, met als doel dat de Commissie dergelijke handelingen vaststelt of een voorstel indient volgens de gewone wetgevingsprocedure.
7.
Indien geen maatregelen zijn vastgesteld met het oog op een nadere bepaling van de de-minimisvrijstelling, hetzij in een overeenkomstig lid 5 vastgesteld meerjarenplan hetzij in een overeenkomstig lid 6 vastgesteld specifiek teruggooiplan, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 46 gedelegeerde handelingen vast waarin de in lid 4, onder c), bedoelde de-minimisvrijstelling wordt vastgelegd die, met inachtneming van de in lid 5, onder c), i) of ii), bedoelde voorwaarden, ten hoogste 5 % bedraagt van de totale jaarlijkse vangsten van alle soorten waarvoor de aanlandingsverplichting krachtens lid 1 van toepassing is. Die de-minimisvrijstelling wordt zodanig vastgesteld dat zij geldt vanaf de datum van toepassing van de betrokken aanlandingsverplichting.
8.
In afwijking van de verplichting om in overeenstemming met lid 1 vangsten in mindering te brengen op de betrokken quota, kunnen vangsten van soorten waarvoor een aanlandingsverplichting geldt waarmee de quota van het betrokken bestand worden overschreden, of vangsten van soorten waarvoor de lidstaat geen quota heeft, in mindering worden gebracht op het quotum van de doelsoort voor ten hoogste 9 % van het quotum van de doelsoort. Deze bepaling is alleen van toepassing indien het bestand van de niet-doelsoort zich binnen biologisch veilige grenzen bevindt.
9.
Voor bestanden waarvoor de aanlandingsverplichting geldt, kunnen de lidstaten gebruik maken van een jaarflexibiliteit van maximaal 10 % van de toegestane aanlanding. Hiertoe kan een lidstaat de aanlandingen toestaan van extra hoeveelheden van het bestand dat onder de aanlandingsverplichting valt, op voorwaarde dat deze hoeveelheden ten hoogste 10 % van het aan die lidstaat toegewezen quotum bedragen. Artikel 105 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 is van toepassing.
10.
Ter bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen kunnen minimuminstandhoudingsreferentiegrootten worden vastgesteld.
11.
Voor soorten waarvoor de aanlandingsverplichting in de zin van lid 1 geldt, is het gebruik van vangsten van soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, beperkt tot andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie, waaronder vismeel, visolie, diervoeder, levensmiddelenadditieven, geneesmiddelen en cosmetica.
12.
Voor soorten waarvoor de aanlandingsverplichting in de zin van lid 1 niet geldt, wordt de vangst die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte niet haalt, niet aan boord gehouden en onmiddellijk in zee teruggezet, tenzij deze als levend aas wordt gebruikt.
13.
Met het oog op het toezicht op de naleving van de aanlandingsverplichting, zien de lidstaten toe op het uitvoerig en accuraat documenteren van alle visreizen en zien zij erop toe dat er passende capaciteit en middelen zijn, waaronder waarnemers, gesloten camerasysteem (CCTV) en overige middelen. De lidstaten nemen daarbij het beginsel van doelmatigheid en evenredigheid in acht.
14.
Uiterlijk 31 mei 2016, en uiterlijk 31 mei van elk daaropvolgend jaar tot en met 2020 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een jaarverslag in betreffende de uitvoering van de aanlandingsverplichting, dat gebaseerd is op de informatie die de lidstaten, de adviesraden en andere relevante bronnen aan de Commissie hebben doorgegeven.
De jaarverslagen vermelden:
- —
de stappen die de lidstaten en de producentenorganisaties hebben gezet om de aanlandingsverplichting na te leven;
- —
de stappen die de lidstaten hebben gezet met betrekking tot het controleren van de naleving van de aanlandingsverplichting;
- —
informatie over het sociaaleconomisch effect van de aanlandingsverplichting;
- —
informatie over het effect van de aanlandingsverplichting op de veiligheid aan boord van vissersvaartuigen;
- —
informatie over het gebruik van en de afzetmarkten voor vangsten van exemplaren, kleiner dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, van een onder de aanlandingsverplichting vallende soort;
- —
informatie over de infrastructuur van havens en de uitrusting van vaartuigen met betrekking tot de aanlandingsverplichting;
- —
per betrokken visserij, informatie over de moeilijkheden die zijn ondervonden bij de uitvoering van de aanlandingsverplichting en aanbevelingen om die moeilijkheden te ondervangen.