Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012
Artikel 325 terdecies Algemene-renterisicofactoren
Geldend
Geldend vanaf 27-06-2019
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 27-06-2019.
- Bronpublicatie:
20-05-2019, PbEU 2019, L 150 (uitgifte: 07-06-2019, regelingnummer: 2019/876)
- Inwerkingtreding
27-06-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-05-2019, PbEU 2019, L 150 (uitgifte: 07-06-2019, regelingnummer: 2019/876)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Voor alle algemene-renterisicofactoren, met inbegrip van het inflatierisico en het cross-currencybasisrisico, is er één subklasse per valuta die telkens verschillende soorten risicofactoren omvat.
De op rentegevoelige instrumenten toepasselijke algemene-rentedeltarisicofactoren zijn de desbetreffende risicovrije rentes per valuta voor elk van de volgende looptijden: 0,25 jaar, 0,5 jaar, 1 jaar, 2 jaar, 3 jaar, 5 jaar, 10 jaar, 15 jaar, 20 jaar en 30 jaar. Instellingen wijzen risicofactoren aan de gespecificeerde punten toe door middel van lineaire interpolatie of met behulp van een methode die het meest consistent is met de prijsfuncties die door de onafhankelijke risicocontrolefunctie van de instelling worden gehanteerd om marktrisico of winsten en verliezen aan de directie te rapporteren.
2.
Instellingen verkrijgen de risicovrije rentes per valuta van de in de handelsportefeuille van de instelling aangehouden geldmarktinstrumenten met het laagste kredietrisico, zoals overnight index swaps.
3.
Indien instellingen de in lid 2 beschreven benadering niet kunnen toepassen, worden de risicovrije rentes gebaseerd op één of meer door de markt geïmpliceerde swapcurves die door de instelling worden gebruikt voor de waardering van posities tegen marktwaarde, zoals de swapcurves voor de interbankenrente.
Indien de gegevens over de in lid 2 en in de eerste alinea van dit lid beschreven door de markt geïmpliceerde swapcurves ontoereikend zijn, mogen de risicovrije rentes worden afgeleid van de meest geschikte overheidsobligatiecurve voor een gegeven valuta.
Indien instellingen voor overheidsschuldinstrumenten gebruikmaken van de algemene-renterisicofactoren die volgens de procedure van de tweede alinea van dit lid zijn afgeleid, is het overheidsschuldinstrument in kwestie niet van de eigenvermogensvereisten voor creditspreadrisico vrijgesteld. In de gevallen waarin de risicovrije rente niet van de creditspreadcomponent kan worden losgekoppeld, wordt de gevoeligheid voor de risicofactor zowel aan de algemene-renterisicoklasse als aan de creditspreadrisicoklasse toegewezen.
4.
In het geval van algemene-renterisicofactoren vormt elke valuta een afzonderlijke subklasse. Instellingen wijzen aan risicofactoren binnen dezelfde subklasse maar met verschillende looptijden overeenkomstig afdeling 6 een verschillend risicogewicht toe.
Instellingen passen additionele risicofactoren voor inflatierisico toe op schuldinstrumenten waarvan de kasstromen functioneel afhankelijk zijn van inflatiepercentages. Deze additionele risicofactoren bestaan in één vector van door de markt geïmpliceerde inflatiepercentages voor de verschillende looptijden per valuta. Voor elk instrument omvat de vector evenveel componenten als er inflatiepercentages zijn die in het prijsmodel van de instelling voor dat instrument als variabelen worden gebruikt.
5.
Instellingen berekenen de gevoeligheid van het instrument voor de in lid 4 bedoelde additionele risicofactor voor inflatierisico als de uit een bijstelling van elk van de componenten van de vector met 1 basispunt voortvloeiende verandering in de waarde van het instrument volgens het prijsmodel voor dat instrument. Elke valuta vormt een afzonderlijke subklasse. Binnen elke subklasse behandelen instellingen inflatie als één enkele risicofactor, ongeacht het aantal componenten van elke vector. Instellingen verrekenen alle op de in dit lid beschreven wijze berekende gevoeligheden voor inflatie binnen een subklasse om één enkele nettogevoeligheid per subklasse te verkrijgen.
6.
Aan schuldinstrumenten die betalingen in verschillende valuta's inhouden, is ook een cross-currencybasisrisico tussen die valuta's verbonden. Voor de toepassing van de op gevoeligheden gebaseerde methode zijn de door instellingen toe te passen risicofactoren het cross-currencybasisrisico van elke valuta, waarbij ofwel de US dollar, ofwel de euro als basis fungeren. Cross-currencybases waarbij noch de US dollar, noch de euro als basis fungeren, worden door de instellingen berekend met ofwel de US dollar, ofwel de euro als basis.
Elke cross-currencybasisrisicofactor bestaat uit één vector voor de cross-currencybasis voor de verschillende looptijden per valuta. Voor elk schuldinstrument omvat de vector evenveel componenten als er cross-currencybases zijn die in het prijsmodel van de instelling voor dat instrument als variabelen worden gebruikt. Elke valuta vormt een verschillende subklasse.
Instellingen berekenen de gevoeligheid van het instrument voor de cross-currencybasisrisicofactor als de uit een bijstelling van elk van de componenten van de vector met 1 basispunt voortvloeiende verandering in de waarde van het instrument volgens het prijsmodel voor dat instrument. Elke valuta vormt een afzonderlijke subklasse. Binnen elke subklasse zijn er twee mogelijke onderscheiden risicofactoren: de euro-basis en de US dollar-basis, ongeacht hoeveel componenten elke cross-currencybasisvector omvat. Het maximumaantal nettogevoeligheden per subklasse is gelijk aan twee.
7.
De algemene-rentevegarisicofactoren die van toepassing zijn op opties met onderliggende waarden die gevoelig zijn voor de algemene rente, zijn de impliciete volatiliteiten van de in de leden 2 en 3 beschreven desbetreffende risicovrije rentes, die naargelang de valuta aan subklassen worden toegewezen en die binnen elke subklasse naar de volgende looptijden worden gemapt: 0,5 jaar, 1 jaar, 3 jaar, 5 jaar en 10 jaar. Er is één subklasse per valuta.
Voor verrekeningsdoeleinden beschouwen instellingen impliciete volatiliteiten die met dezelfde risicovrije rentes verband houden en die naar dezelfde looptijden zijn gemapt, als dezelfde risicofactor.
Indien instellingen impliciete volatiliteiten naar de in dit lid genoemde looptijden mappen, zijn de volgende vereisten van toepassing:
- a)
indien de looptijd van de optie met de looptijd van de onderliggende waarde overeenstemt, wordt één enkele risicofactor in aanmerking genomen, die naar die looptijd wordt gemapt;
- b)
indien de looptijd van de optie korter is dan de looptijd van de onderliggende waarde, worden de volgende risicofactoren als volgt in aanmerking genomen:
- i)
de eerste risicofactor wordt gemapt naar de looptijd van de optie;
- ii)
de tweede risicofactor wordt gemapt naar de resterende looptijd van de onderliggende waarde van de optie op de vervaldatum van de optie.
8.
De door instellingen toe te passen algemene-rentecurvatuurrisicofactoren bestaan in één vector van risicovrije rentes die een specifieke risicovrije rendementscurve per valuta weergeven. Elke valuta vormt een verschillende subklasse. Voor elk instrument omvat de vector evenveel componenten als er verschillende looptijden van risicovrije rentes zijn die in het prijsmodel van de instelling voor dat instrument als variabelen worden gebruikt.
9.
Instellingen berekenen de gevoeligheid van het instrument voor elke risicofactor die in de formule voor het curvatuurrisico wordt gebruikt overeenkomstig artikel 325 octies. Voor de doeleinden van het curvatuurrisico beschouwen instellingen met verschillende rendementscurves overeenstemmende en uit een verschillend aantal componenten bestaande vectoren als dezelfde risicofactor, op voorwaarde dat die vectoren op dezelfde valuta betrekking hebben. Instellingen verrekenen gevoeligheden voor dezelfde risicofactor. Er is slechts één nettogevoeligheid per subklasse.
Er is geen eigenvermogensvereiste voor het curvatuurrisico voor inflatie- en cross-currencybasisrisico.