Einde inhoudsopgave
Richtlijn 92/96/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 11-02-2003
- Bronpublicatie:
16-12-2002, PbEU 2003, L 35 (uitgifte: 01-01-2003, regelingnummer: 2002/87/EG)
- Inwerkingtreding
11-02-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-12-2002, PbEU 2003, L 35 (uitgifte: 01-01-2003, regelingnummer: 2002/87/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Marktintegratie
(Derde levensrichtlijn)
Richtlijn van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57, lid 2, en artikel 66,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
In samenwerking met het Europese Parlement (2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),
- (1)
Overwegende dat de interne markt in de sector van het directe levensverzekeringsbedrijf zowel uit het oogpunt van de vrijheid van vestiging als uit dat van het vrij verrichten van diensten moet worden voltooid, ten einde het voor verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor in de Gemeenschap hebben, gemakkelijker te maken in de Gemeenschap verbintenissen aan te gaan;
- (2)
Overwegende dat de Tweede Richtlijn 90/619/EEG van de Raad van 8 november 1990 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van Richtlijn 79/267/EEG (4) aanzienlijk heeft bijgedragen tot de totstandbrenging van de interne markt in de sector van het directe levensverzekeringsbedrijf door aan verzekeringnemers die, omdat zij het initiatief nemen om in een ander land een verbintenis aan te gaan, geen bijzondere bescherming behoeven in de Lid-Staat waar de verbintenis is aangegaan, totale vrijheid te verlenen om een beroep te doen op een zo ruim mogelijke verzekeringsmarkt;
- (3)
Overwegende dat met Richtlijn 90/619/EEG derhalve een belangrijke stap is gezet op de weg naar het samenbrengen van de nationale markten in één geïntegreerde markt; dat thans door middel van andere communautaire instrumenten en met waarborging van een adequate bescherming voor de verzekeringnemer verdere stappen op die weg moeten worden gezet, ten einde alle verzekeringnemers, ongeacht of zij zelf het initiatief daartoe nemen, de mogelijkheid te geven een beroep te doen op elke verzekeraar die zijn hoofdkantoor in de Gemeenschap heeft en die daar zijn bedrijf uitoefent op grond van het recht van vestiging of in het kader van het vrij verrichten van diensten;
- (4)
Overwegende dat de onderhavige richtlijn aansluit op de communautaire wetgeving die reeds tot stand is gebracht met name door de Eerste Richtlijn 79/267/EEG van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening daarvan (5), en door Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen (6);
- (5)
Overwegende dat met de onderhavige richtlijn wordt beoogd een wezenlijke, noodzakelijke en voldoende harmonisatie tot stand te brengen om te komen tot een wederzijdse erkenning van de vergunningen en van de stelsels van bedrijfseconomisch toezicht, waardoor een en dezelfde vergunning voor de gehele Gemeenschap geldig is en waarbij het beginsel geldt dat het toezicht wordt uitgeoefend door de Lid-Staat van herkomst;
- (6)
Overwegende dat voortaan voor de toegang tot en de uitoefening van het verzekeringsbedrijf derhalve één enkele administratieve vergunning is vereist, die wordt afgegeven door de autoriteiten van de Lid-Staat waar de verzekeringsonderneming haar hoofdkantoor heeft; dat deze vergunning de onderneming het recht geeft overal in de Gemeenschap haar werkzaamheden uit te oefenen, hetzij op grond van het recht van vestiging, hetzij in het kader van het vrij verrichten van diensten; dat de Lid-Staat van het bijkantoor of van de vrije dienstverrichting van verzekeringsondernemingen die op zijn grondgebied het verzekeringsbedrijf wensen uit te oefenen en waaraan reeds in de Lid-Staat van herkomst vergunning is verleend, niet langer een nieuwe vergunning zal kunnen verlangen dat: de Richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG hiertoe in die zin moeten worden gewijzigd;
- (7)
Overwegende dat de verantwoordelijkheid inzake het toezicht op de financiële soliditeit van de verzekeringsondernemingen, met name op de solvabiliteit, de vorming van toereikende technische voorzieningen en de dekking van deze voorzieningen met congruente activa voortaan berust bij de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst van de verzekeringsonderneming;
- (8)
Overwegende dat de uitvoering van de in artikel 1, punt 2, onder c), van Richtlijn 79/267/EEG bedoelde verrichtingen in geen geval afbreuk mag doen aan de bevoegdheden van de autoriteiten ten aanzien van de lichamen die houder zijn van de in die bepaling beschouwde activa;
- (9)
Overwegende dat een aantal bepalingen van de onderhavige richtlijn minimumnormen vaststellen; dat de Lid-Staat van herkomst strengere regels kan opleggen aan verzekeringsondernemingen waaraan door zijn eigen bevoegde autoriteiten vergunning is verleend;
- (10)
Overwegende dat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten over de nodige controlemiddelen moeten beschikken om te garanderen dat de verzekeringsonderneming overal in de Gemeenschap haar werkzaamheden op regelmatige wijze uitoefent, ongeacht of dit op grond van het recht van vestiging dan wel in het kader van het vrij verrichten van diensten geschiedt; dat zij met name passende vrijwaringsmaatregelen moeten kunnen treffen of sancties moeten kunnen opleggen om onregelmatigheden en inbreuken op de bepalingen inzake het toezicht op het verzekeringswezen te voorkomen;
- (11)
Overwegende dat de bepalingen betreffende de portefeuilleoverdracht dienen te worden aangepast aan de bij deze richtlijn ingevoerde regeling inzake een enkele vergunning;
- (12)
Overwegende dat het bij Richtlijn 79/267/EEG vastgestelde specialisatievoorschrift versoepeling behoeft, zodat de Lid-Staten desgewenst aan één zelfde onderneming vergunningen kunnen verlenen voor de in Richtlijn 79/267/EEG bedoelde branches en voor de verzekeringsverrichtingen van de branches 1 en 2 van de bijlage bij Richtlijn 73/239/EEG (7); dat die mogelijkheid evenwel kan worden onderworpen aan bepaalde voorwaarden inzake de naleving van de boekhoudkundige voorschriften en de voorschriften inzake liquidatie;
- (13)
Overwegende dat het voor de bescherming van de verzekerden noodzakelijk is dat iedere verzekeringsonderneming toereikende technische voorzieningen vormt; dat bij de berekening van deze voorzieningen in hoofdzaak van actuariële beginselen wordt uitgegaan; dat het gewenst is deze beginselen te coördineren, ten einde de onderlinge erkenning van de in de onderscheiden Lid-Staten toepasselijke prudentiële voorschriften te vergemakkelijken;
- (14)
Overwegende dat het voorzichtigheidshalve wenselijk is om een minimale coördinatie tot stand te brengen van de voorschriften inzake beperking van het voor de berekening van de technische voorzieningen toegepaste rentepercentage en dat, aangezien de thans voor die beperking bestaande methodes alle in gelijke mate juist, prudentieel en gelijkwaardig zijn, het passend lijkt de Lid-Staten vrij te laten in de keuze van de te gebruiken methode;
- (15)
Overwegende dat de regels betreffende de berekening, de diversificatie, de lokalisatie en de congruentie van de tegenover de technische voorzieningen staande activa moeten worden gecoördineerd ten einde de wederzijdse erkenning van de voorschriften van de Lid-Staten te vergemakkelijken; dat bij deze coördinatie rekening moet worden gehouden met de maatregelen die in Richtlijn 88/361/EEG van de Raad van 24 juni 1988 voor de uitvoering van artikel 67 van het Verdrag (8) zijn vastgesteld op het gebied van de liberalisatie van het kapitaalverkeer, en met de vooruitgang die de Gemeenschap heeft geboekt op de weg naar de Economische en Monetaire Unie;
- (16)
Overwegende echter dat de Lid-Staat van herkomst van verzekeringsondernemingen niet kan verlangen dat zij de activa die tegenover hun technische voorzieningen staan, in bepaalde categorieën activa beleggen, aangezien dergelijke verplichtingen onverenigbaar zijn met de in Richtlijn 88/361/EEG vastgestelde maatregelen betreffende de liberalisatie van het kapitaalverkeer;
- (17)
Overwegende dat het in afwachting van een richtlijn inzake beleggingsdiensten waarin onder meer de definitie van het begrip gereglementeerde markt wordt geharmoniseerd, noodzakelijk is om, onverminderd deze toekomstige harmonisatie, voor de toepassing van de onderhavige richtlijn een voorlopige definitie van dit begrip te geven, die later zal worden vervangen door de op communautair niveau geharmoniseerde definitie, die aan de Lid-Staat waar de markt is gelegen de verantwoordelijkheden zal toevertrouwen die de onderhavige richtlijn op dit gebied tijdelijk aan de Lid-Staat van herkomst van de verzekeringsonderneming toevertrouwt;
- (18)
Overwegende dat de lijst van bestanddelen die in aanmerking komen voor de vorming van de in Richtlijn 79/267/EEG voorgeschreven solvabiliteitsmarge moet worden aangevuld, ten einde rekening te houden met de nieuwe financiële instrumenten en met de mogelijkheden waarover andere financiële instellingen beschikken met betrekking tot de samenstelling van hun vermogen;
- (19)
Overwegende dat de harmonisatie van het recht op het gebied van verzekeringsovereenkomsten geen prealabele voorwaarde is voor de totstandbrenging van de interne verzekeringsmarkt; dat derhalve de aan de Lid-Staten gelaten mogelijkheid om verzekeringsovereenkomsten die op hun grondgebied aangegane verbintenissen behelzen, onder toepassing van hun recht te doen vallen, voldoende waarborgen biedt voor verzekeringnemers;
- (20)
Overwegende dat het in het kader van de interne markt in het belang van de verzekeringnemer is dat hij toegang heeft tot een zo breed mogelijke waaier van in de Gemeenschap aangeboden verzekeringsprodukten, waaruit hij de keuze kan maken die het best aan zijn behoeften voldoet; dat de Lid-Staat waar de verbintenis is aangegaan, er derhalve op moet toezien dat alle in de Gemeenschap aangeboden verzekeringsprodukten zonder enige belemmering op zijn grondgebied op de markt kunnen worden gebracht, voor zover zij niet in strijd zijn met de wettelijke bepalingen van algemeen belang die in deze Lid-Staat gelden en voor zover dit algemeen belang niet door de voorschriften van de Lid-Staat van herkomst wordt gevrijwaard, mits deze wettelijke bepalingen zonder discriminatie van toepassing zijn op alle in deze Lid-Staat werkzame verzekeringsondernemingen, en mits zij objectief nodig zijn en toegesneden zijn op het beoogde doel;
- (21)
Overwegende dat de Lid-Staten erop moeten kunnen toezien dat de verzekeringsprodukten en de contractuele documenten die worden gebruikt voor de dekking van op hun grondgebied aangegane verbintenissen op grond van het recht van vestiging of in het kader van het vrij verrichten van diensten, in overeenstemming zijn met de toepasselijke specifieke wettelijke bepalingen van algemeen belang; dat de toe te passen toezichtstelsels moeten worden aangepast aan de eisen van de interne markt, zonder dat zij een voorwaarde mogen zijn voor de uitoefening van het verzekeringsbedrijf; dat stelsels van voorafgaande goedkeuring van de verzekeringsvoorwaarden in dit verband niet gerechtvaardigd lijken; dat bijgevolg moet worden voorzien in stelsels die beter op de eisen van de interne markt zijn afgestemd en die het de Lid-Staten mogelijk maken de verzekeringnemers een wezenlijke bescherming te bieden;
- (22)
Overwegende dat niettemin aanvaard wordt dat de Lid-Staat van herkomst, voor de toepassing van de actuariële beginselen overeenkomstig de onderhavige richtlijn, de systematische mededeling mag eisen van de voor de berekening van de contracttarieven en de technische voorzieningen gehanteerde technische grondslagen, waarbij deze mededeling van de technische grondslagen de kennisgeving van de algemene en bijzondere polisvoorwaarden en van de commerciële tarieven van de onderneming uitsluit;
- (23)
Overwegende dat de consument in het kader van een eengemaakte verzekeringsmarkt een grotere en meer gediversifieerde keuze uit overeenkomsten zal hebben; dat hij om ten volle van deze diversiteit en een toegenomen concurrentie te kunnen profiteren, moet beschikken over de nodige inlichtingen om de overeenkomst te kunnen kiezen die het beste bij zijn behoeften past; dat deze behoefte aan inlichtingen nog sterker is omdat de looptijd van de verbintenissen zeer lang kan zijn; dat het dientengevolge wenselijk is de minimumvoorschriften te coördineren opdat de consument een duidelijke en nauwkeurige informatie zou ontvangen over de wezenlijke kenmerken van de hem aangeboden produkten en over de gegevens betreffende de organismen die bevoegd zijn om kennis te nemen van de klachten van verzekeringnemers, verzekerden of begunstigden van de overeenkomst;
- (24)
Overwegende dat de reclame voor verzekeringsprodukten van wezenlijke betekenis is voor de vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van verzekeringswerkzaamheden in de Gemeenschap; dat het van belang is de verzekeringsondernemingen de mogelijkheid te bieden van alle gebruikelijke middelen voor het maken van reclame in de Lid-Staat van het bijkantoor of de dienstverrichting gebruik te maken; dat de Lid-Staten niettemin de naleving kunnen vereisen van hun voorschriften betreffende de vorm en de inhoud van deze reclame, die voortvloeien uit communautaire regelingen die op het gebied van reclame zijn vastgesteld, dan wel uit bepalingen die door de Lid-Staten zijn vastgesteld om redenen van algemeen belang;
- (25)
Overwegende dat in het kader van de interne markt een Lid-Staat niet langer kan verbieden dat het verzekeringsbedrijf op zijn grondgebied tegelijkertijd op grond van het recht van vestiging en in het kader van het vrij verrichten van diensten wordt uitgeoefend; dat de door Richtlijn 90/619/EEG te dien aanzien aan de Lid-Staten gegeven mogelijkheid derhalve moet worden opgeheven;
- (26)
Overwegende dat sancties moeten kunnen worden opgelegd wanneer de verzekeringsonderneming zich in de Lid-Staat waar de verbintenis is aangegaan niet voegt naar de bepalingen van algemeen belang die op haar van toepassing zijn;
- (27)
Overwegende dat de verzekeringsverrichtingen in sommige Lid-Staten niet zijn onderworpen aan enige vorm van indirecte belasting, terwijl in de meeste Lid-Staten bijzondere heffingen en andere vormen van belasting van toepassing zijn; dat deze heffingen en belastingen in de Lid-Staten waar zij gelden qua structuur en tarieven aanzienlijk verschillen; dat voorkomen moet worden dat de bestaande verschillen ernstige concurrentiedistorsies tussen de Lid-Staten met zich brengen op het gebied van verzekeringsdiensten; dat onder voorbehoud van een latere harmonisatie de toepassing van de belastingregeling en van de andere heffingen van de Lid-Staat waar de verbintenis is aangegaan een dergelijk bezwaar kan ondervangen en dat het de taak van de Lid-Staten is de nadere regels voor het innen van deze heffingen en belastingen vast te stellen;
- (28)
Overwegende dat het van belang is een communautaire coördinatie inzake de liquidatie van verzekeringsondernemingen tot stand te brengen; dat het in afwachting van fundamenteel belang is ervoor te zorgen dat bij liquidatie van een verzekeringsonderneming het in elke Lid-Staat opgezette garantiestelsel de gelijke behandeling waarborgt van alle schuldeisers uit hoofde van verzekeringen, zonder onderscheid naar de nationaliteit van deze schuldeisers en ongeacht de wijze waarop de verbintenis is aangegaan;
- (29)
Overwegende dat technische wijzigingen van de gedetailleerde voorschriften van deze richtlijn op gezette tijden noodzakelijk kunnen zijn ten einde rekening te houden met de toekomstige ontwikkelingen in de verzekeringssector; dat de Commissie, zo nodig, deze wijzigingen zal aanbrengen in het kader van de haar door het Verdrag verleende uitvoeringsbevoegdheid, na raadpleging van het bij Richtlijn 91/675/EEG(9) ingestelde Comité voor het Verzekeringswezen;
- (30)
Overwegende dat moet worden voorzien in bijzondere bepalingen met het oog op de overgang van de juridische regeling die bij het van toepassing worden van deze richtlijn bestaat, naar de regeling die bij deze richtlijn wordt ingesteld; dat met deze bepalingen moet worden voorkomen dat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten met extra werk worden belast;
- (31)
Overwegende dat volgens artikel 8 C van het Verdrag rekening dient te worden gehouden met de inspanning die bepaalde economieën met verschillen in ontwikkeling zich moeten getroosten; dat dan ook aan bepaalde Lid-Staten een overgangsregeling moet worden toegestaan waardoor deze richtlijn geleidelijk kan worden toegepast,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB nr. C 99 van 16.4.1991, blz. 2.
PB nr. C 176 van 13.7.1992, blz. 93; en besluit van 28 oktober 1992 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).
PB nr. C 14 van 20.1.1992, blz. 11.
PB nr. L 330 van 29.11.1990, blz. 50.
PB nr. L 63 van 13.3.1979, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Tweede Richtlijn 90/619/EEG (PB nr. L 330 van 29.11.1990, blz .50).
PB nr. L 374 van 31.12.1991, blz. 7.
Eerste Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (PB nr. L 228 van 16.8.1973, blz. 3). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/618/EEG (PB nr. L 330 van 29.11.1990, blz. 44).
PB nr. L 178 van 8.7.1988, blz. 5.
PB nr. L 374 van 31.12..1991, blz. 32.