Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 3:29aa [Zekerstelling door betaalinstelling of elektronischgeldinstelling op rekening met afgescheiden vermogen]
Geldend
Geldend vanaf 07-07-2022
- Bronpublicatie:
11-05-2022, Stb. 2022, 197 (uitgifte: 27-05-2022, kamerstukken: 35950)
- Inwerkingtreding
07-07-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-06-2022, Stb. 2022, 280 (uitgifte: 06-07-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Een betaalinstelling of elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 3:29a, eerste lid, kan de in dat lid bedoelde geldmiddelen zekerstellen door die geldmiddelen op een rekening aan te houden die uitsluitend daarvoor is bestemd.
2.
De rekening wordt aangehouden bij een bank met zetel in Nederland die een vergunning heeft voor de uitoefening van het bedrijf van bank, verleend door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank. Uit de tenaamstelling van deze rekening blijkt dat deze door de betaalinstelling of elektronischgeldinstelling wordt aangehouden in eigen naam ten behoeve van een of meer derden, met vermelding van de hoedanigheid van de betaalinstelling of elektronischgeldinstelling.
3.
In afwijking van artikel 276 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek vormen de op een rekening als bedoeld in het eerste lid aangehouden geldmiddelen een afgescheiden vermogen dat uitsluitend dient tot voldoening van vorderingen:
- a.
van de bank, bedoeld in het tweede lid, in verband met het beheer van de rekening en die volgens de overeenkomst tussen de bank en de betaalinstelling of elektronischgeldinstelling ten laste kunnen worden gebracht van het afgescheiden vermogen; en
- b.
van de derden voor wie geldmiddelen op de rekening zijn geadministreerd, voor zover die vorderingen verband houden met het toevertrouwen van de geldmiddelen aan de betaalinstelling of elektronischgeldinstelling.
4.
De betaalinstelling of elektronischgeldinstelling draagt zorg voor een adequate administratie van het afgescheiden vermogen.
5.
Indien de geldmiddelen op de rekening bij vereffening ontoereikend zijn voor voldoening van de vorderingen, dienen de geldmiddelen ter voldoening van de vorderingen in de volgorde van het derde lid.
6.
In afwijking van het derde lid zijn andere vorderingen verhaalbaar op de geldmiddelen op de rekening indien vaststaat dat de in het derde lid bedoelde vorderingen zullen kunnen worden voldaan en dat in de toekomst dergelijke vorderingen niet meer zullen ontstaan.
7.
De betaalinstelling of elektronischgeldinstelling vult een tekort in het afgescheiden vermogen terstond aan. Ingeval een tekort niet is aangevuld, keert de betaalinstelling of elektronischgeldinstelling in geval van een verzoek van een derde als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, om uitkering van zijn aandeel in het saldo van de rekening slechts zoveel uit aan deze derde als in verband met de rechten van andere in dat onderdeel bedoelde derden mogelijk is.
8.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inrichting, de administratie en het beheer van de rekening.