Procesreglement gezag en omgang
Tekst
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Redactionele toelichting
Wijzigingen ten opzichte van eerdere teksten gelden slechts voor nadien aangevangen procedures en wat lopende procedures betreft voor de proceshandelingen die nadien nog worden verricht. De datum van afkondiging is de datum van de Staatscourant.
- Bronpublicatie:
29-12-2023, Stcrt. 2023, 32891 (uitgifte: 29-12-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-12-2023, Stcrt. 2023, 32891 (uitgifte: 29-12-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Personen- en familierecht / Familieprocesrecht
1. Algemeen
- 1.1.
Dit reglement is van toepassing op alle verzoeken aan de rechtbank op grond van titel 14 en 15 van Boek 1 BW, met uitzondering van die waarop het Procesreglement Civiel Jeugdrecht van toepassing is. Dat wil zeggen: alle verzoeken met betrekking tot gezag en voogdij, waaronder:
- •
verzoeken om gezagswijziging of om benoeming van een voogd;
- •
verzoeken tot beëindiging van gezag;
- •
verzoeken over de uitoefening van het gezamenlijk gezag (artikel 1:253a BW (bijvoorbeeld over de verblijfplaats van de minderjarige);
- •
verzoeken over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken.
Bovendien vallen alle verzoeken over omgang, informatie en consultatie eronder.
- 1.2.
Als niet-digitaal wordt geprocedeerd, worden het verzoekschrift, het verweerschrift en overige processtukken en berichten als volgt ingediend:
- −
door toezending per post aan de griffie van de rechtbank, afdeling familie- en jeugdzaken; http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/Rechtbanken/Pages/default.aspx.
- −
door afgifte aan de Centrale Balie van de rechtbank http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/Rechtbanken/Pages/default.aspx;
- −
door toezending via Veilig Mailen, mits het processtuk of het bericht, met eventuele bijlage(n), direct per post aan de griffie van de rechtbank wordt nagezonden of wordt afgegeven aan de Centrale Balie van de rechtbank, onder de uitdrukkelijke vermelding dat het reeds eerder via Veilig Mailen ingediende stukken betreft.
Voor toezending via Veilig Mailen gelden daarnaast de in Bijlage 3 vermelde regels.
Verzendingen via Veilig Mailen die vóór 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn zijn ontvangen, gelden als binnen de termijn ingediend, tenzij een termijn op een ander tijdstip op die dag eindigt.
- 1.3.
Onder Veilig Mailen wordt verstaan: de voorziening van de Rechtspraak voor het verzenden en ontvangen van beveiligde e-mail naar en door de rechtbank https://www.rechtspraak.nl/veilig-mailen-met-de-rechtspraak.
- 1.4.
Digitaal procederen bij de rechtbank is alleen mogelijk indien en voor zover de wet bepaalt of uit de wet volgt dat partijen:
- −
in (een) bepaalde categorie(ën) van zaken, vermeld in bijlage 2 , de mogelijkheid hebben geheel of gedeeltelijk digitaal te procederen (vrijwillig digitaal procederen), of
- −
in (een) bepaalde categorie(ën) van zaken, vermeld in bijlage 2 , de verplichting hebben geheel of gedeeltelijk digitaal te procederen (verplicht digitaal procederen).
Voor digitaal procederen gelden, in aanvulling op de regels zoals opgenomen in het Besluit elektronisch procederen, de in dit procesreglement vermelde regels zoals hierna vermeld in hoofdstuk 8 en de in het Reglement inzake de toegang tot en het gebruik van systeem DT rechtspraak opgenomen regels.
Het uitwisselen van (proces)stukken en berichten tussen de rechtbanken, de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, hierna: GI) vindt – in de daarvoor aangewezen gevallen – plaats via het Aansluitpunt Rechtspraak – Digitale Toegankelijkheid, waarover in het kader van de Collectieve Opdracht Routeer Voorziening (CORV) afspraken zijn gemaakt in het Protocol Ketencommunicatie Jeugdbescherming.
- 1.5.
Proceshandelingen worden weergegeven in het voor advocaten toegankelijke elektronisch familiejournaal. Een advocaat gebruikt voor het indienen van stukken en voor het berichten van de rechtbank een F-formulier (beschikbaar in het elektronisch familiejournaal).
Van alle berichten aan de rechtbank dient tegelijkertijd een afschrift aan de wederpartij, aan de Raad voor de Kinderbescherming en belanghebbenden te worden gezonden. Wanneer er van een ondertoezichtstelling sprake is, dient er tevens een exemplaar van de berichten aan de GI belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling te worden gezonden. Uit het F-formulier moet blijken dat hieraan is voldaan.
- 1.6.
Van de verzending van een via Veilig Mailen verzonden processtuk of bericht is een bevestiging van de ontvangst beschikbaar, die de verzender zelf kan inzien of ophalen bij de dienst Veilig Mailen die de verzender gebruikt.
Als tijdstip waarop de rechtbank een processtuk of een bericht via Veilig Mailen heeft ontvangen, geldt het tijdstip waarop het processtuk of het bericht een systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt waarvoor de rechtbank verantwoordelijkheid draagt (ZIVVER). Dit tijdstip staat vermeld in de ontvangstbevestiging.
- 1.7.
Op alle berichten dient het zaaknummer en/of rekestnummer te worden vermeld.
- 1.8.
Indien niet aan het voorgaande wordt voldaan, wordt het bericht teruggezonden en wordt op de inhoud geen acht geslagen, tenzij het een verweerschrift betreft.
- 1.9.
Hetgeen hiervoor onder 1.5, 1.7 en 1.8 is gemeld, geldt niet voor brieven van minderjarigen.
- 1.10.
Mededelingen in het elektronisch familiejournaal worden als schriftelijke mededelingen in de zin van dit reglement beschouwd.
- 1.11.
De rechtbank bericht partijen per brief, per telefoon of via Veilig Mailen.
- 1.12.
De Algemene termijnenwet is van toepassing. Een termijn wordt verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een algemeen erkende feestdag.
- 1.13.
Processtukken worden uiterlijk drie werkdagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling ingediend, tenzij de wet of het procesreglement voorschrijft dat de stukken eerder moeten worden ingediend.
- 1.14.
Indien meer dan één bijlage wordt overgelegd, dient daarbij een inhoudsopgave gevoegd te worden en dienen de bijlagen genummerd te worden.
Partijen dienen bij het overleggen van gegevens of stukken aan te geven ter toelichting of staving van welke stelling deze gegevens of stukken zijn bedoeld en welk onderdeel daartoe van belang is. Indien hieraan niet voldaan wordt, kan de rechter de overgelegde gegevens of stukken buiten beschouwing laten.
- 1.15.
Verandering of vermeerdering verzoek
Een partij die zijn verzoek verandert of vermeerdert, of de grondslag daarvan verandert of vermeerdert, vermeldt dit in de kop van het processtuk.
- 1.16.
Voorwerpen kunnen ter griffie worden gedeponeerd. Van het depot maakt de griffier een akte op, die aan het dossier wordt toegevoegd en die in kopie aan partijen wordt verstrekt.
Indien vanwege de aard van het in depot te geven stuk of voorwerp depot ter griffie niet in aanmerking komt, kan het voorwerp op een andere plaats worden gedeponeerd. In de akte wordt die plaats vermeld.
Indien een partij een gegevensdrager zoals een usb-stick deponeert, doet die partij gelijktijdig een kopie van deze gegevensdrager aan de andere partij(en) toekomen.
- 1.17.
Indien een partij kennis wenst te nemen van het door de rechtbank aangelegde dossier in zijn zaak, stelt de rechtbank hem hiertoe in de gelegenheid.
- 1.18.
Stukken die in een vreemde taal zijn gesteld, moeten zijn voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal. Indien het stukken betreft in de Engelse, Duitse of Franse taal behoeft in beginsel geen vertaling te worden overgelegd, tenzij de rechter er om vraagt als hij dat nodig of wenselijk acht voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij.
- 1.19.
Wanneer de Raad voor de Kinderbescherming als verzoeker optreedt of als belanghebbende moet worden aangemerkt, zijn de voorschriften die in dit reglement ten aanzien van de advocaat van een dergelijke partij zijn opgenomen op de Raad van toepassing, met uitzondering van de bepalingen betreffende het elektronisch familiejournaal. Waar in dit reglement gesproken wordt over de Raad voor de Kinderbescherming wordt daarmee de Raad in zijn adviserende functie bedoeld.
- 1.20.
Waar in dit reglement gesproken wordt over het overleggen van een BRP-uittreksel, kan ook worden volstaan met vermelding van de burgerservicenummers (BSN) van partijen in een aparte brief, die tegelijk met het verzoekschrift aan de rechtbank wordt gestuurd, of door overlegging van kopieën van identiteitsbewijzen waarop het BSN staat vermeld. Deze brief/kopieën maken geen deel uit van de processtukken en worden niet aan de andere partij(en) gestuurd.
Als op een ingediend BRP-uittreksel of een ander processtuk een BSN staat vermeld, en de partij die het betreffende stuk heeft ingediend niet wenst dat het BSN wordt gedeeld, dan is het de verantwoordelijkheid van die partij om het BSN onleesbaar te maken.
- 1.21.
Waar in dit reglement gesproken wordt over het overleggen van een uittreksel uit het gezagsregister, geldt, voor een ieder die beschikt over toegang tot het gezagsregister, dat kan worden volstaan met overlegging van een geprint uittreksel.
2. Indiening verzoekschrift
(zie ook artikelen 5, 278, 279, 281 en 799 Rv)
- 2.1.
Iedere werkdag kan een verzoekschrift met bijlagen in drievoud ter griffie worden ingediend. Indien sprake is van meer (dan één) belanghebbenden, dienen voor deze belanghebbenden extra verzoekschriften met bijlagen te worden bijgevoegd.
- 2.2.
Het verzoekschrift vermeldt de voornamen, naam en woonplaats, dan wel – bij gebreke van een woonplaats in Nederland – de werkelijke verblijfplaats, met volledige adresgegevens van de verzoeker en van alle belanghebbenden, en de gewone verblijfplaats van de minderjarige(n). Aan de vermelding van de voornaam en naam van de verzoeker, van de ouder(s) en van de minderjarige(n) wordt van ieder het BSN toegevoegd (in een aparte brief die tegelijk met het verzoekschrift aan de rechtbank wordt gestuurd of door overlegging van kopieën van identiteitsbewijzen waarop het BSN staat vermeld Deze brief/kopieën maken geen deel uit van de processtukken en worden niet aan de andere partij(en) gestuurd). In geval van ondertoezichtstelling dienen naam en adres van de GI te worden vermeld. Indien het betreft een verzoek als bedoeld in de artikelen 1:266, 1:277, 1:327 of 1:328 BW, dan vermeldt het verzoekschrift tevens of, en zo ja, op welke wijze, de inhoud dan wel de strekking van het verzoekschrift is besproken met de minderjarige en welke reactie de minderjarige hierop heeft gegeven. Bij de indiening van het verzoekschrift moeten de volgende stukken worden overgelegd:
- •
BRP-uittreksel(s) van verzoeker en belanghebbende(n); gedateerd en niet ouder dan drie maanden. Indien van belang dienen bewijsstukken met betrekking tot de nationaliteit(en) te worden overgelegd. Als het BRP-uittreksel die gegevens niet vermeldt, dienen andere bewijsstukken ten aanzien van de nationaliteit(en) te worden overgelegd.
- •
een afschrift van de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht;
- •
een afschrift van de geboorteakte(s) van de betrokken minderjarige(n) – gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden – en een uittreksel uit het gezagsregister;
- •
bij verzoeken na echtscheiding, scheiding van tafel en bed en beëindiging dan wel ontbinding geregistreerd partnerschap: bewijs inschrijving;
- •
indien vereist: het ouderschapsplan;
- •
na overlijden gezaghebbende ouder: een uittreksel uit het overlijdensregister;
- •
bij verzoeken tot beëindiging van het gezag: een afschrift van de lopende beschikking ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing.
- 2.3.
Zodra het verzoekschrift is ontvangen, wordt het ingeschreven. Tevens wordt een ontvangstbevestiging met vermelding van het zaaknummer aan de advocaat van verzoeker gestuurd.
Wanneer bij indiening van het verzoekschrift niet alle ingevolge artikel 2.2 over te leggen stukken ter griffie zijn binnengekomen, wordt dit bij voormelde ontvangstbevestiging tevens aangegeven. De ontbrekende gegevens moeten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken in één keer worden overgelegd. Wanneer op de in de ontvangstbevestiging of rolmededeling aangegeven datum de verzoeker aan de verplichting van artikel 2.2 niet volledig heeft voldaan zonder dat daarvoor schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan hij in zijn verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt er van uitgegaan dat verzoeker geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.
Niet-ontvankelijkheidverklaring zonder mondelinge behandeling blijft in beginsel achterwege, indien vóór het verstrijken van de hierboven vermelde termijn een verweerschrift is ingediend.
- 2.4.
Indien er, analoog aan artikel 223 Rv, een voorlopige voorziening verzocht wordt, dient dit bij voorkeur bij afzonderlijk verzoekschrift te gebeuren. Indien sprake is van een of meer belanghebbenden, dienen evenzovele extra verzoekschriften te worden ingediend. Op het verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening moet – indien bekend – het zaaknummer van de bodemprocedure worden vermeld.
- 2.5.
Indien verzoeker griffierecht is verschuldigd, dient dit binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift te zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank waar de behandeling plaatsvindt of ter griffie te zijn gestort.
Wanneer in een verzoekschrift het verzoek wordt gecombineerd met een verzoek inzake alimentatie, wordt slechts éénmaal griffierecht berekend.
Heeft verzoeker het verschuldigde griffierecht niet tijdig voldaan, dan verklaart de rechter verzoeker in beginsel niet-ontvankelijk in het verzoek.
- 2.6.
De rechtbank zendt een afschrift van het verzoekschrift aan belanghebbende(n) en aan de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank bepaalt daarbij dag en uur waarop de behandeling plaatsvindt.
Het afschrift van het verzoekschrift en de oproep voor de behandeling worden door de griffie aangetekend aan belanghebbende(n) gestuurd, tenzij zich voor belanghebbende(n) een advocaat heeft gesteld, in welk geval het afschrift van het verzoekschrift en de oproep voor de behandeling uitsluitend per gewone post aan de advocaat worden gestuurd.
- 2.7.
Als sprake is van een verzoek tot beëindiging van het gezag na ondertoezichtstelling, dan wordt de GI die belast is met het uitvoeren van de ondertoezichtstelling opgeroepen als belanghebbende.
3. Verweerschrift
(zie ook de artikelen 279 en 282 Rv)
- 3.1.
Het verweerschrift met eventuele bijlagen wordt in drievoud ingediend.
Indien sprake is van meer (dan één) belanghebbenden, dienen voor deze belanghebbenden extra verweerschriften met bijlagen te worden bijgevoegd.
- 3.2.
Indien een niet door een advocaat vertegenwoordigde belanghebbende laat weten verweer te willen voeren wordt het eventueel ingediende verweerschrift teruggestuurd. Een verweerschrift kan alleen door tussenkomst van een advocaat worden ingediend. Zonder tussenkomst van een advocaat kan een belanghebbende tijdens de mondelinge behandeling verweer voeren en ter voorbereiding vooraf stukken indienen met inachtneming van de in dit procesreglement genoemde termijnen.
- 3.3.
De hiervoor onder artikel 2.2 opgenomen bepalingen betreffende het verzoekschrift zijn van overeenkomstige toepassing op het zelfstandig verzoek in het verweerschrift, voor zover deze stukken niet reeds zijn overgelegd.
- 3.4.
Referteverklaring
Tot aan de mondelinge behandeling kan een referteverklaring worden overgelegd.
De referteverklaring is een schriftelijke door een belanghebbende ondertekende verklaring, opgesteld conform bijlage 1 bij dit reglement en geautoriseerd door een advocaat, waaruit genoegzaam blijkt dat de belanghebbende kennis heeft genomen van het verzoekschrift, dat geen verweer zal worden gevoerd en dus ook wordt afgezien van een mondelinge behandeling.
Indien de ondertekende verklaring niet is geautoriseerd, wordt er alsnog een mondelinge behandeling gehouden.
Indien de referteverklaring wordt ingediend door de advocaat van de belanghebbende zelf is deze vormvrij en behoeft geen gebruik te worden gemaakt van de bijlage. Wel dient verklaard te worden dat de belanghebbende heeft kennis genomen van de inhoud van het verzoekschrift, dat geen verweer gevoerd zal worden en dat afgezien wordt van een mondelinge behandeling. De verklaring dient door de belanghebbende en de advocaat te zijn ondertekend.
Een referteverklaring heeft tot gevolg dat – indien de stukken overigens compleet worden bevonden – aanstonds een datum voor beschikking zal worden bepaald, zonder dat behandeling hoeft plaats te vinden, met uitzondering van een eventueel kindgesprek.
Voor de indiening van een referteverklaring is geen griffierecht verschuldigd.
- 3.5.
Indien verweerder griffierecht is verschuldigd, dient dit binnen vier weken na indiening van het verweerschrift te zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank waar de behandeling plaatsvindt of ter griffie te zijn gestort.
4. Verweerschrift op zelfstandig verzoek
(zie ook artikel 282 lid 4 Rv)
De rechter kan aan de verzoeker en aan de overige belanghebbenden gelegenheid geven tegen dit zelfstandig verzoek een verweerschrift in te dienen.
De hiervoor onder artikel 3 opgenomen bepalingen betreffende het verweerschrift gelden ook voor het verweerschrift op zelfstandig verzoek. Het verweerschrift mag uitsluitend betrekking hebben op het (de) zelfstandig verzoek(en).
5. Mondelinge behandeling
- 5.1.
Als, naar het oordeel van de rechter, de zaak op de stukken kan worden afgedaan zonder dat er een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, worden partijen – op een daartoe door hen gedaan verzoek – alsnog in de gelegenheid gesteld hun standpunt mondeling uiteen te zetten.
Wanneer verzoeker en verweerder schriftelijk aan de rechter hebben laten weten af te zien van een mondelinge behandeling, blijft deze achterwege, tenzij de rechter termen aanwezig acht toch een mondelinge behandeling te gelasten.
- 5.2.
Bij het bepalen van dag en tijdstip van de mondelinge behandeling wordt uitgegaan van een oproepingstermijn van vier tot acht weken – en van tenminste drie maanden indien (één van) partijen in het buitenland (woont) wonen -, te rekenen vanaf de binnenkomst van het verzoek, tenzij een extra termijn is gegeven voor het indienen van de ontbrekende stukken. In dat geval gaat de oproepingstermijn lopen ná de ontvangst van de ontbrekende stukken.
Vorenstaande oproepingstermijnen gelden niet voor verzoeken op grond van artikel 1:253a BW. Deze zaken worden binnen zes weken na indiening van het verzoek mondeling behandeld. Voor deze zaken geldt een oproepingstermijn van in beginsel maximaal drie weken.
- 5.3.
Indien dag en tijdstip van de mondelinge behandeling worden vastgesteld zonder vooraf aan partijen verhinderdata op te vragen, kunnen partijen, behoudens bij verzoeken ex artikel 1:253a BW, binnen één week na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de mondelinge behandeling vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van beide partijen voor de eerstkomende drie maanden dan wel voor een door de rechtbank te bepalen periode.
Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend, hetgeen wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal. De als partij of adviserende instantie betrokken Raad voor de Kinderbescherming en andere belanghebbenden die niet door een advocaat worden vertegenwoordigd, worden van deze beslissing schriftelijk op de hoogte gesteld. Bij brief worden een nieuwe dag en tijdstip van de mondelinge behandeling meegedeeld.
Bij verzoeken ex artikel 1:253a BW kan een verzoek om aanhouding slechts worden verleend als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert.
- 5.4.
Verzoeken om uitstel van de mondelinge behandeling
Op verzoeken om uitstel, die na afloop van de in artikel 5.3 genoemde termijn zijn ingediend, of indien de mondelinge behandeling met inachtneming van verhinderdata van partijen is gepland, wordt als volgt beslist:
- •
Wanneer de wederpartij bezwaar maakt, wordt het verzoek slechts toegewezen als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert; bij inwilliging wordt in beginsel een uitstel van maximaal vier weken verleend, voor zover het zittingsrooster dit toelaat;
- •
Wanneer de wederpartij schriftelijk instemt, wordt een verzoek om uitstel, indien dat uiterlijk één week voor de mondelinge behandeling is ingediend, slechts ingewilligd indien er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van klemmende redenen die voldoende aannemelijk zijn gemaakt. Lopende schikkingsonderhandelingen zijn in beginsel geen klemmende redenen voor uitstel.
De partij die uitstel vraagt, dient de verhinderdata van beide partijen op te geven voor de eerstkomende drie maanden dan wel voor een door te rechtbank te bepalen periode.
De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal. De als partij of adviserende instantie betrokken Raad voor de Kinderbescherming en andere belanghebbenden die niet door een advocaat worden vertegenwoordigd, worden van deze beslissing schriftelijk op de hoogte gesteld.
Indien het verzoek tot aanhouding wordt gehonoreerd, worden bij brief een nieuwe dag en tijdstip van de mondelinge behandeling meegedeeld.
- 5.5.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling wordt, voor zover mogelijk, het doel van de mondelinge behandeling aan partijen medegedeeld en kunnen nadere aanwijzingen of bevelen worden gegeven over:
- •
de vraagpunten of onderwerpen die de rechter tijdens de mondelinge behandeling wil bespreken;
- •
door partijen of belanghebbenden nader in te dienen stukken, waaronder eventuele vertalingen van stukken;
- •
de beslissing van de rechter op een eventueel verzoek van (een van) partijen om tijdens de mondelinge behandeling getuigen en partijdeskundigen mee te nemen en te doen horen;
- •
door partijen mee te brengen getuigen of partijdeskundigen.
Indien een partij die op bevel van de rechter een toelichting van zijn stellingen dient te geven of op de zaak betrekking hebbende stukken dient in te dienen, dit met een beroep op gewichtige redenen weigert, dan wel wenst dat uitsluitend de rechter kennis zal mogen nemen van die toelichting of van die in te dienen stukken, vermeldt deze partij dit in een gemotiveerd bericht aan de rechtbank.
Deze partij zendt de te geven toelichting dan wel de in te dienen stukken op papier naar een door de rechtbank op te geven adres, onder vermelding van het zaaknummer en de mededeling dat het gaat om stukken als bedoeld in de artikelen 22 Rv.
Een wederpartij kan binnen één week na de dag van de verzending van het in de eerste zin van dit artikel genoemde bericht, op het beroep op weigering dan wel op beperkte kennisneming bij bericht reageren.
Een andere rechter dan de zaaksrechter beslist zo spoedig mogelijk, maar wel op een regiedag, op het beroep op weigering dan wel beperkte kennisneming van de te geven toelichting dan wel de in te dienen stukken.
- 5.6.
Duur mondelinge behandeling
Indien een partij voorziet dat de voor de mondelinge behandeling gereserveerde tijd onvoldoende is voor een behoorlijke behandeling van de zaak, kan deze partij zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen één week na verzending van de oproep, de rechter gemotiveerd verzoeken hiervoor meer tijd te reserveren onder opgave van de verhinderdata van alle partijen. Indien deze opgave ontbreekt, wordt aan partijen medegedeeld dat de eerdere dagbepaling van kracht blijft en dat de oorspronkelijk voor de mondelinge behandeling gereserveerde tijd blijft gehandhaafd.
- 5.7.
Een gedetineerde partij deelt de rechter tijdig schriftelijk mee of hij nog zal zijn gedetineerd op de dag en tijdstip van de mondelinge behandeling.
Indien een gedetineerde partij de mondelinge behandeling in persoon wil bijwonen, verzoekt hij zo spoedig mogelijk schriftelijk de rechter zijn aanwezigheid te bevorderen. Zijn verzoek bevat in ieder geval de volgende gegevens:
- •
zijn voor- en achternamen (voluit);
- •
zijn geboortedatum- en plaats;
- •
zijn huidige verblijfplaats.
- 5.8.
Een partij die de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerst, draagt zorg voor een tolk. De kosten van de tolk komen voor eigen rekening van de partij.
De rechtbank kan eisen stellen aan de kwalificaties en/of competenties van de tolk.
- 5.9.
Indien een partij de aanwezigheid van parketpolitie ter mondelinge behandeling wenselijk acht, verzoekt deze partij dit zo spoedig mogelijk en gemotiveerd bij de griffie van de rechtbank.
Bijzonderheden van praktische aard met betrekking tot de mondelinge behandeling, zoals de grootte van de zittingsruimte of de noodzaak van beschikbaarheid van bijzondere apparatuur, worden zo spoedig mogelijk bij gemotiveerd bericht aan de rechtbank medegedeeld.
- 5.10.
Verzoeken om meegebrachte getuigen en deskundigen te horen
Een gemotiveerd verzoek tot het doen horen van getuigen of partijdeskundigen, wordt schriftelijk ingediend. Het verzoek wordt zo spoedig mogelijk ingediend, maar uiterlijk binnen één week na verzending van de oproep, onder opgave van de gegevens van de te horen getuigen of partijdeskundige, onder verzending van een kopie aan belanghebbende(n).
Op het verzoek kan door belanghebbende(n) tot één week na de ontvangst schriftelijk worden gereageerd.
De rechter beslist zo spoedig mogelijk na ontvangst van de reactie van belanghebbende(n) of het ongebruikt verstrijken van de hierboven genoemde termijn van één week.
- 5.11.
Andere zittingen dan mondelinge behandeling.
De artikelen uit dit hoofdstuk (uitgezonderd artikel 5.5) zijn van overeenkomstige toepassing op andere zittingen dan de mondelinge behandeling, waaronder begrepen het (voorlopige) getuigenverhoor, het horen van een (partij)deskundige ter zitting, de (voorlopige) gerechtelijke plaatsopneming of bezichtiging.
- 5.12.
Indien tijdens de mondelinge behandeling is besloten de verdere behandeling aan te houden, wordt van het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling een proces-verbaal of een tussenbeschikking opgemaakt. Dit gebeurt ook indien de Raad voor de Kinderbescherming om advies en rapportage is gevraagd. De behandeling wordt aangehouden tot een bepaalde pro-formadatum.
- 5.13.
Van een dossier met betrekking tot de ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing van een minderjarige wordt slechts kennis genomen indien is gebleken dat de partijen in de gezags- en/of omgangsprocedure met dat dossier bekend zijn. In dat geval kan de rechter in overleg met de partijen ambtshalve bedoelde dossier(s) opvragen en gebruiken.
- 5.14.
Inlichtingen/informatie verschaffen tijdens of na afloop van de mondelinge behandeling
Indien tijdens de mondelinge behandeling wordt geconstateerd dat nog nadere informatie nodig is kan de rechter:
- •
ofwel een nieuwe dag bepalen voor voortzetting van de mondelinge behandeling met daarbij een termijn waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zo nodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren;
- •
ofwel een termijn bepalen waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zo nodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren.
Deze termijnen zijn fataal in die zin, dat de rechter geen acht zal slaan op informatie of reacties die na afloop van de gestelde termijnen zijn binnengekomen. De te laat ingekomen informatie wordt teruggezonden.
- 5.15.
Uiterlijk twee weken voor de in 5.12 bedoelde pro-formadatum dienen partijen en/of de Raad voor de Kinderbescherming aan te geven of voortgezette behandeling dient plaats te vinden of dat de zaak op de stukken kan worden afgedaan.
6. Kindgesprek
(zie ook artikel 809 Rv)
- 6.1.
In zaken, waarin minderjarigen van twaalf jaar en ouder zijn betrokken, worden deze door de rechtbank in de gelegenheid gesteld hun mening mondeling of schriftelijk kenbaar te maken.
Dit wordt ook gedaan:
- •
indien partijen het eens zijn;
- •
indien reeds een schriftelijke verklaring van de betreffende minderjarigen is overgelegd.
- 6.2.
Genoemde minderjarigen worden in beginsel afzonderlijk gehoord. Van dit gesprek wordt geen proces-verbaal opgemaakt.
- 6.3.
De rechter kan besluiten om minderjarigen jonger dan twaalf jaar te horen.
- 6.4.
Tijdens de mondelinge behandeling geeft de rechter kort en zakelijk weer wat de minderjarigen hebben verklaard.
- 6.5.
Aan de belanghebbenden wordt geen kopie verstrekt van de brieven van de minderjarigen.
7. Uitspraak
(zie ook artikelen 29, 30, 29a, 286 tot en met 289 Rv)
Termijn voor uitspraak is:
- a.
bij zaken waarin is afgezien van een mondelinge behandeling:
vier weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;
- b.
bij zaken waarbij een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden waar geen mondelinge uitspraak is gedaan:
vier weken na de datum van de mondelinge behandeling of – indien nog een termijn voor overlegging van nadere informatie en een reactie daarop werd gegund – vier weken na afloop van de laatstgenoemde termijn.
Zodra zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de termijn van vier weken niet wordt gehaald, kan tijdens de mondelinge behandeling een langere termijn worden bepaald.
Indien de hiervoor vermelde uitspraaktermijnen niet gehaald worden, wordt dit vermeld in het elektronisch familiejournaal, met vermelding van een nieuwe uitspraakdatum. De als partij of adviserende instantie betrokken Raad voor de Kinderbescherming en andere belanghebbenden die niet door een advocaat worden vertegenwoordigd, worden van deze beslissing schriftelijk op de hoogte gesteld
De hiervoor genoemde termijnen zijn bedoeld als maximumtermijnen.
8. Digitaal procederen
(zie ook art. 33 Rv)
- 8.1.Toepasselijkheid overige bepalingen
De bepalingen van de overige hoofdstukken van dit procesreglement zijn ook van toepassing indien digitaal wordt geprocedeerd, behoudens indien en voor zover hierna daarvan wordt afgeweken.
Daarnaast gelden de regels die zijn opgenomen in:
- −
het Besluit elektronisch procederen (Bep), en
- −
- 8.2.Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk worden de begrippen uit de wet gebruikt.
Ter verduidelijking hiervan of in aanvulling hierop is de betekenis van onderstaande begrippen in dit hoofdstuk (in alfabetische volgorde) de volgende:
- a.
Aansluitpunt Rechtspraak – Digitale Toegankelijkheid: het koppelvlak bestemd voor digitaal verkeer tussen systemen van partijen dan wel hun advocaten of gemachtigden en de rechtbank;
- b.
belanghebbende: degene tegen wie een verzoek in eerste aanleg is gericht of wiens rechten en verplichtingen rechtstreeks bij een verzoek zijn betrokken of die anderszins als belanghebbende moet worden aangemerkt;
- c.
bericht: een mededeling, niet zijnde een processtuk, tussen de rechtbank en een of meer partijen via de daartoe aangewezen digitale weg;
- d.
digitaal dossier: alle in een zaak ingediende processtukken, berichten en de beslissingen van de rechtbank daarop;
- e.
indienen: het digitaal aanleveren van processtukken of bewijsstukken, onder bijvoeging van het daartoe bestemde F-formulier;
- f.
processtuk: ieder stuk van een partij waarin het standpunt van die partij naar voren wordt gebracht;
- g.
verzoeker: de partij die een verzoek indient;
- h.
webportaal ‘Mijn Rechtspraak’: de beveiligde digitale omgeving waarin belanghebbenden, advocaten en andere (professionele) gemachtigden toegang hebben tot het digitale systeem van de rechtbank en het digitale dossier.
- 8.3.Mogelijkheid van digitaal procederen
Digitaal procederen bij de rechtbank is alleen mogelijk, indien en voor zover de wet bepaalt of uit de wet volgt dat partijen in (een) bepaalde categorie(ën) van zaken, hetzij de mogelijkheid hebben geheel of gedeeltelijk digitaal te procederen (vrijwillig digitaal procederen), hetzij de verplichting hebben geheel of gedeeltelijk digitaal te procederen (verplicht digitaal procederen). De categorieën van zaken waarin (vrijwillig of verplicht) digitaal procederen mogelijk is, staan vermeld in de bij dit procesreglement behorende Bijlage 2.
- 8.4.Toegang tot het webportaal
Een belanghebbende heeft toegang tot het webportaal ‘Mijn Rechtspraak’ als hij beschikt over een inlogmiddel, zoals omschreven in het Reglement inzake de toegang tot en het gebruik van systeem DT Rechtspraak.
Een belanghebbende heeft in het webportaal ‘Mijn Rechtspraak’ toegang tot het digitaal dossier in de aanhangige zaken waarin hij partij is. Een partij die niet zelf digitaal procedeert, kan de rechtbank verzoeken hem mee te delen op welke wijze hij toegang kan krijgen tot het digitaal dossier.
- 8.5.Gevolgen van digitaal procederen
De partij die digitaal procedeert, gaat ermee akkoord dat:
- •
zij geen papieren afdrukken of kopieën van processtukken of berichten ontvangt;
- •
de verzending van daarvoor in aanmerking komende processtukken of berichten niet aangetekend geschiedt.
- 8.6.Wissel van niet-digitaal naar digitaal procederen en omgekeerd
Een partij die vrijwillig digitaal procedeert en voortaan niet meer digitaal wil procederen, of omgekeerd, verzoekt dit de rechtbank bij bericht. Een wissel wordt in een procedure in beginsel maar één keer toegelaten.
De wissel is effectief vanaf de datum die in de bevestiging van de rechtbank wordt genoemd. De wissel wordt aan de verzoeker en aan alle belanghebbenden bevestigd.
Een partij die wisselt naar digitaal procederen, krijgt ook digitaal toegang tot eerder gewisselde processtukken en berichten die in het digitaal dossier zijn opgeslagen.
- 8.7.Wijze van indiening van processtukken en stukken
Voor het indienen van processtukken en stukken gelden de volgende voorschriften:
- •
een partij voorziet ieder processtuk of bewijsstuk dat zij indient van een benaming bestaande uit een verkorte partijnaam, een (doorlopend) volgnummer en een verkorte aanduiding van de inhoud ervan. Een door een partij gekozen partijnaam wordt door die partij en alle andere partijen consequent gehanteerd.
- •
de in te dienen stukken worden als afzonderlijke digitale bestanden geüpload, waarbij de stukken op zodanige wijze worden aangeleverd dat deze in de juiste volgorde kunnen worden geraadpleegd.
- 8.8.Indiening van berichten en processtukken/ontvangstbevestiging bij digitaal procederen
De indiening van het verzoekschrift, verweerschrift en overige processtukken en berichten vindt plaats door toezending aan de griffie van de rechtbank via het Aansluitpunt Rechtspraak – Digitale Toegankelijkheid of via het webportaal.
De ontvangst van processtukken en berichten wordt automatisch bevestigd.
- 8.9.Kennisgeving bij digitaal procederen/berichten van de rechtbank aan partijen
Indien de rechtbank een processtuk, een uitspraak of een bericht in het digitale systeem heeft geplaatst, ontvangt iedere partij die digitaal moet procederen of die heeft laten weten digitaal te procederen en daarbij een e-mailadres heeft opgegeven, daarvan een kennisgeving (notificatie). Het tijdstip waarop deze kennisgeving wordt verstuurd, geldt als het tijdstip waarop het desbetreffende processtuk of bericht aan die partij bekend is gemaakt. Voor dit doel wordt bij de eerste keer dat een partij in een zaak inlogt in het webportaal, een e-mailadres gevraagd. Deze partij is te allen tijde verantwoordelijk voor de werking, de toegankelijkheid, de beschikbaarheid en de raadpleging van dit adres. Indien die partij geen e-mailadres verstrekt, geldt dit als een mededeling dat hij geen kennisgevingen wenst te ontvangen. Dit is voor rekening en risico van die partij.
De rechtbank bericht partijen door plaatsing van een bericht in het door partijen te raadplegen digitaal dossier in hun zaak.
- 8.10.Aantal in te dienen exemplaren
Het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken, het verweerschrift en de bijgevoegde stukken, en de eventueel tijdens de mondelinge behandeling in te dienen processtukken of de in het geding te brengen bewijsstukken worden in enkelvoud ingediend, met een kopie aan iedere belanghebbende indien en zolang deze op papier procedeert.
- 8.11.Meer dan één verzoeker en/of meer dan één belanghebbende
Indien wordt geprocedeerd door meer dan één verzoeker of wordt geprocedeerd tegen meer dan één belanghebbende, maakt elk van partijen duidelijk door welke partij(en) het verzoek is ingediend en wie belanghebbende(n) is/zijn.
Een belanghebbende die digitaal procedeert en niet wenst dat een andere belanghebbende in dezelfde procedure voortaan nog kennis kan nemen van door hem in te dienen processtukken of berichten, verzoekt de rechtbank op duidelijk kenbare wijze om afsplitsing van zijn zaak alvorens zijn volgende processtuk of bericht aan het dossier toe te voegen.
Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op de verzoeker die niet wenst dat andere verzoekers in dezelfde procedure voortaan nog kennis kunnen nemen van door hem in te dienen processtukken of berichten.
- 8.12.Uitsluiting van digitaal procederen
De rechtbank kan een partij of de gemachtigde van die partij tijdelijk of blijvend uitsluiten van het gebruik van het digitale systeem, indien hij aantoonbaar een gevaar vormt voor de integriteit van het digitale systeem of indien hij het digitale systeem verstoort. De uitsluiting wordt medegedeeld bij bericht en heeft alleen betrekking op de procedure waarin de rechtbank deze beslissing heeft genomen.
Na de uitsluiting van het gebruik van het digitale systeem, wordt de procedure voortgezet volgens de regels die gelden voor niet-digitaal procederen.
- 8.13.Verstrekking afschrift uitspraak
De uitspraak kan ook digitaal ter beschikking worden gesteld.
Van de uitspraak wordt aan de partij die daarbij belang heeft een voor tenuitvoerlegging bestemd afschrift (grosse) verstrekt. Deze grosse wordt altijd op papier verstrekt.