Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 4
Geldend
Geldend vanaf 04-07-2013
- Bronpublicatie:
21-03-2013, Stb. 2013, 110 (uitgifte: 27-03-2013, kamerstukken: 33420)
- Inwerkingtreding
04-07-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-2013, Stb. 2013, 273 (uitgifte: 03-07-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Bijzondere onderwerpen strafrecht
Bestuursrecht algemeen / Besluit (algemeen)
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
1.
Een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, wordt verleend indien, gelet op de voornemens en antecedenten van de aanvrager of van de personen die het beleid van de aanvrager bepalen, naar redelijke verwachting zal worden voldaan aan de bij of krachtens de artikelen 6 tot en met 10 gestelde regels en ook overigens zal worden gehandeld in overeenstemming met hetgeen van een goede beveiligingsorganisatie of een goed recherchebureau in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht.
2.
De aanvraag van een vergunning bevat ten minste de volgende gegevens:
- a.
indien de aanvraag betrekking heeft op een beveiligingsorganisatie: de categorie waarop de aanvraag betrekking heeft;
- b.
indien de aanvrager een rechtspersoon is: de statuten van de rechtspersoon;
- c.
een opgave van de werkzaamheden die de aanvrager voornemens is te gaan verrichten.
3.
Onze Minister kan de aanvrager daarnaast verzoeken nadere gegevens te verstrekken, die voor een goede beoordeling van de aanvraag van belang kunnen zijn.
4.
Een vergunning wordt verleend voor een periode van ten hoogste vijf jaren en kan telkens worden verlengd voor een periode van eveneens ten hoogste vijf jaren.
5.
Een vergunning kan worden beperkt tot een bepaald territoir.
6.
Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden met betrekking tot:
- a.
het waarborgen van een goed samenspel met overheidsinstellingen;
- b.
de in artikel 6 bedoelde onderwerpen.
7.
Een vergunning wordt verleend of verlengd na de betaling van een vergoeding van kosten. Onze Minister stelt bij ministeriële regeling regels voor de hoogte van de vergoeding.
8.
Onze Minister beslist binnen dertien weken op de aanvraag van een vergunning.
9.
Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid.