Einde inhoudsopgave
Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
28-10-2020, Stb. 2020, 442 (uitgifte: 13-11-2020, kamerstukken: 35106)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-12-2020, Stb. 2020, 513 (uitgifte: 14-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Bestuur
1.
In afwijking van artikel 12, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen worden de leden van de raad, bedoeld in artikel 6, eerste lid, bij koninklijk besluit benoemd, geschorst en ontslagen, de raad gehoord.
2.
In afwijking van artikel 12, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen worden de leden van de raad, bedoeld in artikel 6, tweede lid, bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister, gedaan in overeenstemming met Onze Minister in Nederland wie het mede aangaat, benoemd, geschorst en ontslagen, de raad gehoord.
3.
De keuze van de leden van de raad geschiedt op zodanige wijze dat alle relevante deskundigheid in de raad aanwezig is. In de raad is in ieder geval deskundigheid aanwezig op het terrein van defensie en transport. Bij algemene maatregel van rijksbestuur kunnen terzake nadere regels worden gesteld.
4.
De benoeming van de leden van de raad geschiedt voor een periode van vier jaar. De zittingsduur van het lid dat is benoemd op een tussentijds opengevallen plaats, is gelijk aan de duur van de resterende zittingsperiode van het lid in wiens plaats dit lid is benoemd. De leden van de raad kunnen eenmaal worden herbenoemd.
5.
Onze Minister draagt in overeenstemming met Onze Minister in Nederland wie het mede aangaat, zorg voor openbaarmaking van een vacature in de raad. De raad kan aan Onze Minister een met redenen omkleed voorstel doen voor openbaarmaking van een vacature. Onze Minister informeert de Staten-Generaal over de gevolgde procedure bij de benoeming en de benoemde kandidaat.
6.
Op eigen verzoek wordt aan de leden van de raad ontslag verleend uiterlijk met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de dag waarop Onze Minister het verzoek om ontslag heeft ontvangen.
7.
Onverminderd het zesde lid zijn schorsing en ontslag alleen mogelijk wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen.