Einde inhoudsopgave
Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer
Artikel 10 [Ademonderzoek]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2017
- Bronpublicatie:
14-12-2016, Stb. 2016, 529 (uitgifte: 22-12-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-05-2017, Stb. 2017, 234 (uitgifte: 13-06-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt tegelijk in werking met de wet van 26-09-2014, Stb. 353.
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Handhaving verkeersvoorschriften
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
1.
Een ademonderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a, of derde lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 27, tweede lid, onder a, van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 4, tweede lid, onder a, van de Spoorwegwet, artikel 41, tweede lid, onder a, van de Wet lokaal spoor of artikel 2.12, derde lid, onder a, van de Wet luchtvaart geschiedt door de verdachte, zo nodig viermaal, ademlucht in een voor het onderzoek bestemd ademanalyseapparaat dat bij ministeriële regeling is aangewezen, te laten blazen en het resultaat daarvan af te lezen. Het blazen kan worden beëindigd, zodra het onderzoek twee meetresultaten heeft opgeleverd.
2.
Het ademonderzoek wordt niet eerder verricht dan twintig minuten nadat de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan het voorlopig ademonderzoek of, indien die vordering niet is gedaan, binnen twintig minuten na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te bevelen zijn medewerking te verlenen aan het ademonderzoek.
3.
Het ademonderzoek wordt verricht door een opsporingsambtenaar.
4.
Het alcoholgehalte van de twee meetresultaten, bedoeld in het eerste lid, wordt op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze vastgesteld.
5.
Indien het ademonderzoek niet heeft geleid tot een geldig resultaat, kan de opsporingsambtenaar het onderzoek met toepassing van het eerste, tweede en vierde lid eenmaal opnieuw verrichten.