Einde inhoudsopgave
Penitentiaire beginselenwet
Artikel 76 [Plaatsing in justitiële inrichting voor verpleging. Termijn. Uitstel. Beroep]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
22-02-2017, Stb. 2017, 82 (uitgifte: 09-03-2017, kamerstukken: 34086)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2019, Stb. 2019, 507 (uitgifte: 24-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Sancties
Penitentiair recht / Algemeen
Penitentiair recht / TBS-inrichtingen
1.
De plaatsing van een tot vrijheidsstraf veroordeelde in een instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden geschiedt voordat zes maanden sedert de beslissing, bedoeld in artikel 6:2:8, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is genomen, in een gevangenis of huis van bewaring zijn doorgebracht.
2.
Indien Onze Minister, rekening houdende met de in artikel 6.2, tweede lid, van de Wet forensische zorg genoemde eisen, van oordeel is dat de plaatsing niet binnen de in het eerste lid gestelde termijn mogelijk is, kan hij deze termijn telkens met drie maanden verlengen.
3.
Tegen de beslissing tot verlenging, bedoeld in het tweede lid, kan de tot vrijheidsstraf veroordeelde beroep instellen bij de Raad. Het bepaalde in Hoofdstuk XVI van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden is van overeenkomstige toepassing.