Einde inhoudsopgave
Wet vervoer gevaarlijke stoffen
Artikel 27
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2015
- Bronpublicatie:
10-07-2013, Stb. 2013, 307 (uitgifte: 25-07-2013, kamerstukken: 32862)
- Inwerkingtreding
01-04-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-02-2015, Stb. 2015, 92 (uitgifte: 03-03-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Milieugevaarlijke stoffen
Vervoersrecht / Algemeen
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
1.
Onze Minister kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in artikel 26:
- a.
indien dit noodzakelijk is voor het laden en lossen;
- b.
ten behoeve van vervoer waarvoor aanvullende maatregelen zijn getroffen, waarvan naar het oordeel van Onze Minister redelijkerwijs een beperking van de kans op of de effecten van een ongeval gedurende dat vervoer is te verwachten.
2.
Voor zover het verbod, bedoeld in artikel 26, betrekking heeft op het spoorvervoer van chloor en ammoniak, kan Onze Minister, in afwijking van het eerste lid, daarvan uitsluitend ontheffing verlenen indien redelijkerwijs geen andere wijze van vervoer van die stoffen beschikbaar is en het vervoer naar het oordeel van Onze Minister vanwege maatschappelijk belang noodzakelijk is.
3.
Onze Minister kan op verzoek van Onze Minister van Defensie ontheffing verlenen van artikel 26, indien dat noodzakelijk is ten behoeve van militaire oefeningen.
4.
Onze Minister kan een ontheffing weigeren op gronden aan de openbare veiligheid ontleend.
5.
Op verzoek van Onze Minister van Defensie verleent Onze Minister ontheffing van artikel 26 voor het vervoer met vervoermiddelen die in eigendom toebehoren aan of zich bevinden onder de verantwoordelijkheid van de krijgsmacht of van de krijgsmacht van een andere mogendheid:
- a.
ten behoeve van het laden en lossen op militaire locaties;
- b.
ten behoeve van het ruimen van ontploffingsgevaarlijke stoffen door onder Onze Minister van Defensie ressorterende opruimingsdiensten van explosieven.
6.
Artikel 9, derde en vierde lid en artikel 10 zijn van overeenkomstige toepassing op krachtens het eerste, tweede, derde en vijfde lid verleende ontheffingen.
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld:
- a.
ter nadere invulling van de gronden aan de openbare veiligheid ontleend, bedoeld in het vierde lid;
- b.
met betrekking tot de gegevens die bij een aanvraag om een ontheffing worden verstrekt, en
- c.
ten aanzien van de beperkingen die aan een ontheffing kunnen worden verbonden.
8.
Bij het stellen van de regels, bedoeld in het zevende lid, kan Onze Minister onderscheid maken in het wegvervoer, het binnenwatervervoer en het spoorvervoer.