Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten)
Artikel 16
Geldend
Geldend vanaf 05-05-2010
- Bronpublicatie:
10-03-2010, PbEU 2010, L 95 (uitgifte: 15-04-2010, regelingnummer: 2010/13/EU)
- Inwerkingtreding
05-05-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-03-2010, PbEU 2010, L 95 (uitgifte: 15-04-2010, regelingnummer: 2010/13/EU)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Europees bestuursrecht
Informatierecht / Media
1.
Voor zover mogelijk zien de lidstaten er met passende middelen op toe dat de omroeporganisaties het grootste gedeelte van hun niet aan informatie, sport, spel, reclame, teletekst en telewinkelen gewijde zendtijd reserveren voor Europese producties. Dit gedeelte moet geleidelijk, aan de hand van passende criteria, worden bereikt, rekening houdend met de verantwoordelijkheid van de omroeporganisatie jegens haar publiek inzake voorlichting, vorming, cultuur en amusement.
2.
Wanneer het in lid 1 omschreven gedeelte niet kan worden bereikt, mag het niet geringer zijn dan het gedeelte dat in 1988 gemiddeld in de betrokken lidstaat is vastgesteld.
Ten aanzien van Griekenland en Portugal wordt het jaar 1988 echter vervangen door het jaar 1990.
3.
De lidstaten leggen om de twee jaar, te beginnen op 3 oktober 1991, aan de Commissie een verslag voor over de toepassing van het onderhavige artikel en van artikel 17.
Dit verslag bevat met name een statistisch overzicht van de mate waarin het in het onderhavige artikel en in artikel 17 genoemde gedeelte voor elk van de televisieprogramma's die onder de bevoegdheid van de betrokken lidstaat vallen, is bereikt, de redenen waarom dat in bepaalde gevallen niet is gebeurd, alsmede de maatregelen die in verband daarmee genomen zijn of overwogen worden.
De Commissie brengt deze verslagen, eventueel vergezeld van een advies, ter kennis van de andere lidstaten en van het Europese Parlement. Zij ziet toe op de toepassing van het onderhavige artikel en van artikel 17, overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. In haar advies kan de Commissie met name rekening houden met de in vergelijking met voorgaande jaren geboekte vooruitgang, het aandeel van de voor het eerst uitgezonden producties in het programma-aanbod, bijzondere omstandigheden waarin nieuwe omroeporganisaties zich bevinden en de specifieke situatie van landen met een geringe audiovisuele productiecapaciteit of een beperkt taalgebied.