Einde inhoudsopgave
Rijksbesluit rechtspositie Gemeenschappelijk Hof van Justitie
Artikel 19
Geldend
Geldend vanaf 10-10-2010
- Redactionele toelichting
Tijdstip iwtr.: 00.00 uur in Aruba, Curacao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba. 06.00 uur in het Europese deel van het Koninkrijk.
- Bronpublicatie:
27-09-2010, Stb. 2010, 358 (uitgifte: 01-10-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
10-10-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-09-2010, Stb. 2010, 388 (uitgifte: 01-01-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt tegelijk in werking met de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie (07-07-2010, Stb. 335).
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Een lid van het Hof heeft verlof op de dagen dat de overheidsdienst in het land van standplaats gesloten is wegens een zaterdag, zondag of erkende feestdag.
2.
Aan een lid van het Hof kan door het bestuur van het Hof, al dan niet met behoud van salaris en toelagen, verlof verleend worden op grond van ziekte, zwangerschap en bevalling of wegens andere bijzondere omstandigheden.
3.
Zwangerschapsverlof wordt, met behoud van salaris, verleend vanaf de dag waarop de bevalling blijkens een schriftelijke verklaring van een geneeskundige of verloskundige waarin de vermoedelijke datum van de bevalling wordt aangegeven, binnen zes weken te verwachten is. Het verlof begint in ieder geval twee weken vóór deze datum.
4.
Vanaf de dag volgend op die van de bevalling wordt gedurende een periode van zes weken bevallingsverlof met behoud van salaris verleend. Dit verlof wordt verlengd tot ten hoogste twaalf weken, voor zover het zwangerschapsverlof minder dan zes weken heeft bedragen.
5.
Een lid van het Hof kan vanaf het bereiken van de leeftijd van achtenzestig jaar aanspraak maken op wekelijks een halve vrijdag verlof en vanaf het bereiken van de leeftijd van negenenzestig jaar op een hele vrijdag verlof met behoud van salaris. Dit verlof kan niet worden opgespaard en vervalt bij ziekte en onbezoldigd verlof.
6.
Indien een rechter op grond van het tweede lid verhinderd is zijn dienst te verrichten, doet hij daarvan onder opgave van redenen, zo tijdig mogelijk mededeling aan het bestuur van het Hof of een door het bestuur van het Hof daartoe aangewezen functionaris.