Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte
Artikel 13
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2017
- Bronpublicatie:
20-12-2016, Stcrt. 2016, 71301 (uitgifte: 28-12-2016, regelingnummer: 2016-0000794558)
- Inwerkingtreding
01-01-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2016, Stcrt. 2016, 71301 (uitgifte: 28-12-2016, regelingnummer: 2016-0000794558)
- Vakgebied(en)
Huurrecht / Huur van woonruimte
Huurrecht / Huurprijzen
1.
Bij een voorstel als bedoeld in artikel 7:252b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, of indien de verhuurder een voorstel als bedoeld in artikel 7:252a, eerste lid, van dat wetboek heeft gedaan en het huishoudinkomen voorwerp van geschil is, bij een verklaring als bedoeld in artikel 7:253, eerste lid, eerste volzin, van dat wetboek of een verzoek als bedoeld in artikel 7:253, tweede lid, aanhef, van dat wetboek, verstrekt de huurder:
- a.
een door de inspecteur, bedoeld in artikel 7:252a, tweede lid, onder e, van het Burgerlijk Wetboek, afgegeven verklaring omtrent het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van alle bewoners van de woning, en
- b.
een afschrift uit de basisregistratie personen van een van de bewoners waaruit blijkt hoeveel personen staan ingeschreven op het adres van de woning.
2.
Indien de verhuurder een voorstel als bedoeld in artikel 7:252a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft gedaan en het feit dat een of meerdere leden van het huishouden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft of hebben bereikt voorwerp van geschil is, verstrekt de huurder bij een verklaring als bedoeld in artikel 7:253, eerste lid, eerste volzin, van het Burgerlijk Wetboek of een verzoek als bedoeld in artikel 7:253, tweede lid, aanhef, van dat wetboek een afschrift van een beschikking van de Sociale Verzekeringsbank of anderszins gegevens waaruit blijkt dat een of meerdere leden van het huishouden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft of hebben bereikt.
3.
Indien de verhuurder een voorstel als bedoeld in artikel 7:252a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft gedaan en het feit dat het huishouden bestaat uit 4 of meer personen voorwerp van geschil is, verstrekt de huurder bij een verklaring als bedoeld in artikel 7:253, eerste lid, eerste volzin, van dat wetboek of een verzoek als bedoeld in artikel 7:253, tweede lid, aanhef, van dat wetboek een afschrift uit de basisregistratie personen van een van de bewoners waaruit blijkt hoeveel personen staan ingeschreven op het adres van de woning.