Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 3:2 [Concernfinancieringsmaatschappij]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2023
- Bronpublicatie:
07-12-2022, Stb. 2023, 57 (uitgifte: 21-02-2023, kamerstukken: 36131)
- Inwerkingtreding
01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-03-2023, Stb. 2023, 107 (uitgifte: 04-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Hetgeen in dit deel is bepaald met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van bank is niet van toepassing op het van het publiek ter beschikking verkrijgen van terugbetaalbare gelden als gevolg van het aanbieden van effecten in Nederland in overeenstemming met hetgeen in de prospectusverordening is bepaald, door een onderneming die zorg draagt voor:
- a.
een onvoorwaardelijke garantie voor alle verplichtingen ontstaan door het ter beschikking verkrijgen van die gelden, afgegeven door haar moedermaatschappij die een geconsolideerd eigen vermogen heeft dat gedurende de gehele looptijd van de garantie positief is;
- b.
een onvoorwaardelijke garantie voor alle verplichtingen ontstaan door het ter beschikking verkrijgen van die gelden, afgegeven door:
- 1°
een bank die een door de Europese Centrale Bank, de Nederlandsche Bank of een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat verleende vergunning heeft; of
- 2°
een bank met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat die geen lidstaat is waar toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van bank wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die dit deel beoogt te beschermen;
- c.
een overeenkomst, aangegaan door de onderneming die de gelden ter beschikking verkrijgt met haar moedermaatschappij, welke moedermaatschappij een geconsolideerd eigen vermogen heeft dat gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst positief is, op grond van welke overeenkomst de onvoorwaardelijke verplichting bestaat voor de moedermaatschappij om de onderneming die de gelden ter beschikking verkrijgt steeds van voldoende fondsen te voorzien om aan haar verplichtingen te voldoen.
2.
Indien sprake is van een onvoorwaardelijke garantie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, of van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is voor het niet van toepassing zijn van hetgeen in dit deel is bepaald met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van bank vereist dat de moedermaatschappij ervoor zorg draagt dat de onderneming die de gelden ter beschikking verkrijgt, haar verplichtingen die voortvloeien uit het ter beschikking verkrijgen van die gelden, op elk moment kan nakomen. Aan de voorwaarde dat de moedermaatschappij een onvoorwaardelijke garantie heeft afgegeven, is in ieder geval voldaan indien een bankgarantie is gesteld.
3.
Het eerste lid is slechts van toepassing indien de onderneming die de gelden ter beschikking verkrijgt, een bedrag, overeenkomend met 95 procent of meer van de ter beschikking verkregen gelden uitzet binnen het concern waartoe zij behoort. Onder een concern wordt verstaan de gezamenlijkheid van een rechtspersoon en haar dochtermaatschappijen.
4.
Voorts is het eerste lid slechts van toepassing indien het concern, bedoeld in het derde lid, niet als hoofdactiviteit heeft het uitoefenen van het bedrijf van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen buiten het concern. Indien het concern wel als hoofdactiviteit heeft het uitoefenen van het bedrijf van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen buiten het concern is het eerste lid toch van toepassing indien de moedermaatschappij dan wel degene of degenen bij wie de gelden zijn uitgezet en op zijn of hun beurt gelden uitzet buiten het concern, een bank is of zijn die een vergunning heeft of hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van bank, welke vergunning is verleend door de Europese Centrale Bank, de Nederlandsche Bank, een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat of een toezichthoudende instantie in een door Onze Minister aangewezen staat die geen lidstaat is. De Minister kan een staat aanwijzen indien daar toezicht wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen.
5.
De onderneming waarop hetgeen is bepaald in dit deel niet van toepassing is ingevolge het eerste lid tot en met vierde lid, is doorlopend in staat aan te tonen dat wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.
6.
Indien een onderneming, bedoeld in het vijfde lid vaststelt dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, of voorziet of redelijkerwijze kan voorzien dat niet zal worden voldaan aan die voorwaarden, doet zij hiervan onverwijld mededeling aan de Nederlandsche Bank.
7.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag, geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van dit artikel, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijze niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
8.
Indien de Nederlandsche Bank vaststelt dat niet wordt voldaan aan het vierde lid, of dat de onderneming, bedoeld in het vijfde lid, niet voldoet aan dat lid, wordt hetgeen in dit deel is bepaald met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van bank van toepassing met ingang van de dag, volgende op die vaststelling of met ingang van de dag, volgende op de dag waarop de Nederlandsche Bank de aanvraag, bedoeld in het zevende lid, onherroepelijk heeft afgewezen, indien die afwijzing op een later tijdstip onherroepelijk wordt dan de vaststelling dat de onderneming niet voldoet aan het vierde lid.