Overgangsbeschikking omzetbelasting 1968
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1972
- Bronpublicatie:
28-12-1971, Stcrt. 1971, 252 (uitgifte: 28-12-1971, regelingnummer: B71/23914)
- Inwerkingtreding
01-01-1972
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-12-1971, Stcrt. 1971, 252 (uitgifte: 28-12-1971, regelingnummer: B71/23914)
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
1.
De ondernemer die bij de aanvang van 1 januari 1969 krachtens opdracht, anders dan in onderaanneming, een werk in onroerende staat onder handen heeft of een door hem vervaardigd onroerend goed in ongebruikte staat ten verkoop in voorraad heeft, wordt op 31 december 1968 over de waarde daarvan 3,6 percent belasting verschuldigd. Artikel 2, tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.
2.
De in het eerste lid bedoelde waarde wordt gesteld op een aan het tot stand gekomen gedeelte van het werk evenredig deel van de vergoeding in de zin van artikel 11 van de Wet op de Omzetbelasting 1954 of, ingeval het werk niet in opdracht is uitgevoerd, op een zodanig evenredig deel van de verkoopwaarde van het onroerend goed in voltooide staat.
3.
Artikel 2, eerste lid, blijft buiten toepassing ten aanzien van en de in artikel 43 van de wet bedoelde teruggaaf van belasting wordt niet verleend voor onder het eerste lid vallend onroerend goed.
4.
Bij levering van het onroerend goed na 31 december 1968 wordt de in het eerste lid bedoelde waarde in mindering gebracht op de vergoeding waarover het in artikel 9, eerste lid, van de wet genoemde percentage is verschuldigd, mits het onroerend goed niet inmiddels als bedrijfsmiddel is gebruikt.
5.
Bij toepassing van het vierde lid wordt aan de afnemer van het onroeden goed[lees: onroerend goed] die het als bedrijfsmiddel gebruikt, op de voet van artikel 15 van de wet een aanvullende aftrek van belasting verleend. Deze aftrek bedraagt voor goederen als zijn bedoeld in artikel 45 tweede lid, letter b, van de wet, 8 percent en in andere gevallen bij levering in 1969, 1970, 1971, 1972 of latere jaren 30, onderscheidenlijk 30, 60, 67 of 100 percent van 8 percent van de in het eerste lid bedoelde waarde. Indien blijkt, dat de in die waarde begrepen belasting in betekenende mate afwijkt van het percentage van 8, kan de inspecteur — al dan niet op verzoek — bij beschikking een ander percentage vaststellen.
6.
Ingeval aan een ondernemer op grond van artikel 43 van de wet teruggaaf wordt verleend van belasting voor niet onder het eerste lid vallend onroerend goed, blijft op de eerste levering van dat goed na 31 december 1968 de vrijstelling van artikel 11, letter a, van de wet buiten toepassing.