Einde inhoudsopgave
Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering
Artikel 14 Regeling van geschillen
Geldend
Geldend vanaf 21-03-1994
- Bronpublicatie:
09-05-1992, Trb. 1992, 189 (uitgifte: 09-12-1992, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-03-1994
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-03-1994, Trb. 1994, 63 (uitgifte: 01-01-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Ingeval tussen twee of meer Partijen een geschil ontstaat betreffende de uitlegging of toepassing van het Verdrag, trachten de Partijen het geschil te regelen door middel van onderhandelingen of op enige andere vreedzame wijze van hun keuze.
2.
Bij de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van het Verdrag, of de toetreding hiertoe, dan wel op enig tijdstip daarna, kan een Partij die niet een regionale organisatie voor economische integratie is, in een schriftelijke akte, ingediend bij de Depositaris, verklaren dat zij ten aanzien van een geschil betreffende de uitlegging of toepassing van het Verdrag van rechtswege en zonder speciale overeenkomst als dwingend erkent ten opzichte van elke Partij die ditzelfde aanvaardt:
- a.
voorlegging van het geschil aan het Internationale Gerechtshof, en/of
- b.
arbitrage overeenkomstig een zo spoedig mogelijk door de Conferentie van de Partijen in een Bijlage inzake arbitrage vast te leggen procedure.
Een Partij die een regionale organisatie voor economische integratie is, kan een verklaring van soortgelijke strekking afleggen ten aanzien van arbitrage overeenkomstig de in letter b hierboven bedoelde procedure.
3.
Een verklaring ingevolge het tweede lid hierboven blijft van kracht totdat zij vervalt overeenkomstig haar eigen bepalingen of tot drie maanden na de datum waarop een schriftelijke kennisgeving bij de Depositaris is nedergelegd waarbij zij wordt herroepen.
4.
De nederlegging van een nieuwe verklaring, een kennisgeving van herroeping of het vervallen van een verklaring heeft geen enkel gevolg voor een procedure die aanhangig is bij het Internationale Gerechtshof of het scheidsgerecht, tenzij de partijen bij het geschil anders overeenkomen.
5.
Indien, behoudens het tweede lid hierboven, na het verstrijken van twaalf maanden vanaf de datum waarop een Partij een andere Partij te kennen heeft gegeven dat tussen hen een geschil bestaat, de betrokken Partijen er niet in zijn geslaagd hun geschil te regelen op één van de in het eerste lid hierboven genoemde wijzen, wordt het geschil op verzoek van één der partijen bij het geschil onderworpen aan conciliatie.
6.
Op verzoek van één der partijen bij het geschil wordt een conciliatiecommissie gevormd. De commissie bestaat uit een gelijk aantal leden, benoemd door elke partij bij het geschil, en een voorzitter, gezamenlijk gekozen door de door elke partij benoemde leden. De commissie doet een aanbeveling, die de partijen te goeder trouw in overweging nemen.
7.
De Conferentie van de Partijen neemt zo spoedig mogelijk aanvullende procedures betreffende conciliatie aan in een bijlage inzake conciliatie.
8.
De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op elke juridische met het Verdrag verband houdende akte die de Conferentie van de Partijen aanneemt, tenzij in die akte anders is bepaald.