Einde inhoudsopgave
Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers
Artikel 11
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2017
- Bronpublicatie:
18-11-2016, Stb. 2016, 450 (uitgifte: 30-11-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-11-2016, Stb. 2016, 455 (uitgifte: 30-11-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt tegelijk in werking met de wet van 28-09-2016, Stb. 353.
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Voorfase
1.
Een nader ademonderzoek als bedoeld in artikel 55e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geschiedt door de verdachte, zo nodig viermaal, ademlucht in een voor het onderzoek bestemd ademanalyseapparaat dat bij ministeriële regeling is aangewezen, te laten blazen en het resultaat daarvan af te lezen. Het blazen kan worden beëindigd, zodra het onderzoek twee meetresultaten heeft opgeleverd.
2.
Het nader ademonderzoek wordt niet eerder verricht dan twintig minuten nadat de verdachte het bevel is gegeven zijn medewerking te verlenen aan het voorlopig ademonderzoek, bedoeld in artikel 5, of, indien dat bevel niet is gegeven, binnen twintig minuten na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te bevelen zijn medewerking aan het nader ademonderzoek te verlenen.
3.
Het nader ademonderzoek wordt verricht door een opsporingsambtenaar.
4.
Het alcoholgehalte van de twee meetresultaten, bedoeld in het eerste lid, wordt op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze vastgesteld.
5.
Indien het nader ademonderzoek niet heeft geleid tot een geldig resultaat, kan de opsporingsambtenaar het onderzoek met toepassing van het eerste, tweede en vierde lid eenmaal opnieuw verrichten.