Verordening (EEG) nr. 3577/92 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de Lid-Staten (cabotage in het zeevervoer)
Artikel 5
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1993
- Bronpublicatie:
07-12-1992, PbEG 1992, L 364 (uitgifte: 12-12-1992, regelingnummer: 3577/92)
- Inwerkingtreding
01-01-1993
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-12-1992, PbEG 1992, L 364 (uitgifte: 12-12-1992, regelingnummer: 3577/92)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
1.
Ingeval de binnenlandse vervoersmarkt ten gevolge van de liberalisering van de cabotage ernstig wordt verstoord, kan een Lid-Staat de Commissie verzoeken vrijwaringsmaatregelen te treffen.
Zo nodig neemt de Commissie, na raadpleging van de andere Lid-Staten, binnen 30 werkdagen na ontvangst van een dergelijk verzoek van een Lid-Staat een besluit over de vrijwaringsmaatregelen die noodzakelijk zijn. Deze maatregelen kunnen een tijdelijke uitsluiting van ten hoogste twaalf maanden van de betrokken zone van de werkingssfeer van deze verordening omvatten.
De Commissie deelt elk besluit inzake vrijwaringsmaatregelen mede aan de Raad en aan de Lid-Staten.
Indien de Commissie na 30 werkdagen geen besluit heeft genomen, heeft de betrokken Lid-Staat het recht de voorgenomen maatregelen toe te passen totdat de Commissie haar besluit heeft genomen.
In noodgevallen kunnen de Lid-Staten evenwel unilateraal passende voorlopige maatregelen nemen, die niet langer dan drie maanden van kracht mogen blijven. In dat geval moeten de Lid-Staten de Commissie onverwijld op de hoogte stellen van deze maatregelen. De Commissie mag de maatregelen afschaffen of die met of zonder wijziging bevestigen todat zij haar uiteindelijk besluit neemt overeenkomstig de tweede alinea.
2.
De Commissie mag ook op eigen initiatief, na raadpleging van de Lid-Staten, vrijwaringsmaatregelen treffen.