Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012
Artikel 4
Geldend vanaf 01-04-2013
- Bronpublicatie:
20-12-2012, Stb. 2013, 15 (uitgifte: 17-01-2013, kamerstukken: 33357)
- Inwerkingtreding
01-04-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-03-2013, Stb. 2013, 113 (uitgifte: 28-03-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Energierecht (V)
1.
Onze Minister stelt jaarlijks uiterlijk 31 maart voor het daarop volgende voorraadjaar de omvang en samenstelling van de in voorraad aan te houden aardolieproducten vast:
- a.
voor elke vergunninghouder voor een of meer accijnsgoederenplaatsen voor minerale oliën als bedoeld in artikel 39 van de Wet op de accijns, die in het referentiejaar een hoeveelheid aardolieproducten heeft uitgeslagen dan wel een hoeveelheid reactiemotorbrandstof van het kerosinetype voor de voortstuwing van luchtvaartuigen heeft geleverd, die in totaal ligt boven de in het tweede lid bedoelde drempel, en
- b.
voor COVA.
2.
De hoogte van de drempel wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur.
3.
Het eerste lid, onder a, is niet van toepassing op de Nederlandse krijgsmacht.
4.
Marktdeelnemers en COVA houden de krachtens het eerste lid vastgestelde voorraad aardolieproducten aan.
5.
Indien een marktdeelnemer deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, rust de verplichting bij de rechtspersoon of vennootschap die aan het hoofd staat van de groep.
6.
De relatieve omvang van de verplichting voor marktdeelnemers wordt berekend naar de aangiften, bedoeld in artikel 53 van de Wet op de accijns, over het referentiejaar, alsmede naar de hoeveelheid reactiemotorbrandstof van het kerosinetype die voor de voorstuwing van luchtvaartuigen is geleverd over het referentiejaar. De berekening wordt gedaan op een bij ministeriële regeling te bepalen wijze.