Einde inhoudsopgave
Regeling legionellapreventie in drinkwater en warm tapwater
Bijlage 2
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
01-12-2020, Stcrt. 2020, 64380 (uitgifte: 03-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-04-2023, Stcrt. 2023, 11246 (uitgifte: 19-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Waterrecht (V)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
1. Voorschriften ten behoeve van het uitvoeren van een legionella-risicoanalyse
Een risicoanalyse wordt uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften 1.1.1. tot en met 4.7.
- 1.1.
In deze bijlage wordt verstaan onder:
dode leiding: leidinggedeelte waarin geen doorstroming met drinkwater of warm tapwater plaatsvindt doordat op het uiteinde van dit leidinggedeelte geen tappunten zijn aangesloten;
biofilm: populatie van micro-organismen in een matrix van slijm, die aan het inwendige oppervlak van een installatie gehecht is;
hot spot: plaats in de drinkwaterinstallatie of in het warmwaterleidingnet, bedoeld in voorschrift 3.1, waar het drinkwater opwarmt tot boven 25 °C of waar het water in de warmwateruittapleiding niet afkoelt tot onder 25 °C;
component: onderdeel van de installatie dat wat betreft de kans op groei danwel afdoding van legionellabacteriën als een eenheid kan worden beschouwd;
aërosolvormend tappunt: tappunt als bedoeld in artikel 35, vierde lid, van het besluit;
risicoanalyse: legionella-risicoanalyse, ofwel risicoanalyse als bedoeld in artikel 37, eerste en tweede lid, van het besluit.
Uitvoering van de inventarisatie
1.1.1
Beoordeeld wordt in hoeverre de tappunten die deel uitmaken van een collectieve watervoorziening of collectief leidingnet (of daarop kunnen zijn aangesloten) aan te merken zijn als aërosolvormende tappunten.
1.1.2
Per tappunt wordt het volgende geinventariseerd:
- a.
plaats tappunt (omschrijving ruimte);
- b.
type tappunt (b.v. gootsteen, wastafel, bad, douche, brandslang);
- c.
beoordeling of sprake is van een aërosolvormend tappunt.
Preventie aan tappunten
1.2.1
Indien uit de uitvoering van voorschrift 1.1. blijkt dat één of meer aërsolvormende tappunten aanwezig zijn, wordt ten minste één van de volgende maatregelen getroffen:
- a.
de betreffende tappunten worden verwijderd;
- b.
in de toevoer naar het betreffende tappunt wordt een behandelingstechniek toegepast waardoor legionellabacteriën die in de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet zijn gegroeid, in voldoende mate worden geëlimineerd;
- c.
overeenkomstig de paragrafen 2 tot en met 5 van deze bijlage wordt een risicoanalyse uitgevoerd voor het leidinggedeelte tussen het (centraal) leveringspunt van de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet en het betreffende tappunt. Een leidingdeel dat alleen niet-aërosolvormende tappunten voedt, mag worden uitgesloten van de risicoanalyse mits aan het begin van dit leidingdeel een controleerbare keerklep aanwezig is en de aftakking direct na het (centraal) leveringspunt is aangebracht;
- d.
overeenkomstig de paragrafen 2 tot en met 5 van deze bijlage wordt een risicoanalyse uitgevoerd voor de gehele collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet.
1.2.2
Indien een maatregel als bedoeld in voorschrift 1.2.1, onder a, b, of c, is getroffen, kan de risicoanalyse worden afgerond onverminderd het gestelde in voorschrift 4.7.
1.2.3
Voor zover periodieke maatregelen nodig zijn om het risico op besmetting door aërosolvormende stappunten te beheersen, wordt een beheersplan opgesteld en uitgevoerd overeenkomstig artikel 38 tot en met 40 van het besluit.
2. Verzameling van gegevens met betrekking tot de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet
2.1
Ten behoeve van de risicoanalyse worden tenminste de volgende gegevens verzameld met betrekking tot de installatie:
- a.
installatietekeningen of daaraan gelijkwaardige tekeningen, schema's of beschrijvingen waaruit de leidingloop, de positie van toestellen en relevante appendages (terugstroombeveiligingen) en tappunten blijkt;
- b.
een overzicht van de gebruikte toestellen;
- c.
de bedrijfswijze en de temperatuurinstelling (ontwerp en praktijk);
- d.
de temperatuur van het drinkwater of warm tapwater op tappunten die ver verwijderd zijn van het (centraal) leveringspunt of het warmwatertoestel, tappunten met een lange uittapleiding en tappunten die weinig gebruikt worden.
2.2
Ten behoeve van de risicoanalyse worden tenminste de volgende gegevens verzameld met betrekking tot de omgeving:
- a.
ruimtetemperaturen (ontwerp, maximum etmaalgemiddelde);
- b.
temperaturen boven verlaagde plafonds of in schachten of (technische) ruimten waar zich leidingen bevinden;
- c.
temperaturen in wanden, vloeren of plafonds waarin zich andere, warme leidingen bevinden.
2.3
Ten behoeve van de risicoanalyse worden tenminste de volgende gegevens verzameld met betrekking tot het gebruik:
- a.
bedrijfstijden, waaronder de perioden waarin de installatie niet wordt gebruikt vanwege bijvoorbeeld vakantie- of seizoenssluiting;
- b.
gebruiksfuncties van het gebouw (deel);
- c.
gebruiksfrequentie.
2.4
De onder 2.1 tot en met 2.3 bedoelde gegevens zijn zodanig dat daaruit ten behoeve van de risicoanalyse de volgende gegevens kunnen worden afgeleid:
- a.
de functie van de installatiecomponent;
- b.
de materiële gegevens van de installatiecomponent;
- c.
de bedrijfswijze van de installatiecomponent;
- d.
de temperatuur van de installatiecomponent.
3. Verdeling van de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet in hoofdfuncties
3.1
Ten behoeve van de risicoanalyse wordt de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet in vijf hoofdfuncties verdeeld:
- a.
de grondstof, zijnde het water op de plaats waar de installatie is aangesloten op het leveringspunt;
- b.
de drinkwaterinstallatie, zijnde het leidingnet tussen het centrale leveringspunt en alle tappunten;
- c.
de warmtapwaterbereiding, zijnde alle warmwatertoestellen en hun onderlinge verbinding door middel van leidingen;
- d.
het warmwaterleidingnet, zijnde het leidingnet tussen de uitlaat van de warmtapwaterbereiding en alle tappunten, inclusief eventuele circulatiesystemen. Indien mengwatertoestellen worden toegepast, vallen hieronder zowel het mengwatertoestel als het distributiesysteem na het mengwatertoestel tot de tappunten;
- e.
de tappunten, zijnde de punten waar water door de gebruiker getapt wordt en de punten waar water voor andere huishoudelijke doeleinden gebruikt wordt waardoor het met mensen in contact kan komen.
4. Risicoanalyse van component tot systeem
4.1
In de risicoanalyse wordt per hoofdfunctie als bedoeld in voorschrift 3.1, van de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet bepaald of er sprake is van een risico op groei van eventueel aanwezige legionellabacteriën.
4.2
Bij de risicoanalyse wordt de volgende procedure gevolgd:
- a.
binnen de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet worden per hoofdfunctie, als bedoeld in voorschrift 3.1, componenten onderscheiden;
- b.
vervolgens wordt per component een risicoanalyse uitgevoerd;
- c.
daarna wordt per hoofdfunctie voor de gehele installatie een risicoanalyse uitgevoerd.
4.3.1
Bij de uitvoering van voorschrift 4.2, onder a, wordt rekening gehouden met de volgende factoren die een verandering in de risicofactoren kunnen veroorzaken:
- a.
leidingvertakking, het is hierbij met name van belang of de functie van een leiding en daarmee de gebruiksintensiteit verandert;
- b.
ruimte, per ruimte wordt bezien of deze ruimte een verhoogde kans biedt op warme punten (hot spots) voor de drinkwaterinstallatieleidingen en warmwateruittapleidingen.
4.3.2
Toestellen worden als afzonderlijke componenten gezien.
4.3.3
De componenten worden genummerd, beginnend aan de inlaat van de hoofdfunctie en oplopend naar de eindpunten, en vervolgens op een rij gezet.
4.3.4
De nummering van de componenten wordt op het installatieschema ingetekend.
4.3.5
Per component worden de vereiste gegevens in een overzicht ingevuld.
4.3.6
De onder punt 4.3.5 bedoelde gegevens zijn:
- a.
unieke naam of omschrijving van de component;
- b.
functie, ter indicatie van de regelmaat en intensiteit van de doorstroming;
- c.
zichtbaarheid van de component, indien componenten geheel in de gebouwconstructie zijn weggewerkt wordt dit vastgelegd;
- d.
waterinhoud van voorraadtoestellen en drinkwaterreservoirs;
- e.
aard van de ruimte(n), ter indicatie van te verwachten hoogste temperaturen;
- f.
dode leidingen;
- g.
hot spots;
- h.
omschrijving opvolgende leiding(en) / tappunt(en).
4.4
De risicobeschouwing per component van de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet wordt gebaseerd op de in paragraaf 2 beschreven gegevens van de component. Op basis van deze gegevens worden de te verwachten (uiteenlopende) bedrijfstoestanden van de betreffende installatiecomponent bepaald. In combinatie met de hierbij behorende risicofactoren en risicokwalificatie, zoals bepaald in paragraaf 5, worden de risicokwalificatie en eventuele acties bepaald.
4.5
Om te bepalen welke redelijkerwijs te verwachten (combinatie van) bedrijfssituaties tot een maximaal risico op groei van legionellabacteriën kunnen leiden, wordt ten minste rekening gehouden met de volgende aspecten:
- a.
bewoners-, gebruikers-, en beheerdersgedrag;
- b.
onjuist functioneren van installatiecomponenten.
4.6.1
De risicoanalyse voor de gehele installatie wordt gebaseerd op de risicobeschouwing per hoofdfunctie als genoemd in voorschrift 3.1.
4.6.2
De risicoanalyse per hoofdfunctie kan op de volgende wijze geschieden:
- a.
de eenvoudige werkwijze, waarbij de eis geldt dat geen enkele component van de hoofdfunctie, na eventuele acties, een negatief risico-oordeel heeft;
- b.
de formele risicoanalyse, waarbij gebruik wordt gemaakt van de symboliek die in voorschrift 5.2 is gegeven. Hiertoe wordt het risico-oordeel dat eerder per component is bepaald gesommeerd volgens de regels die daarvoor zijn gegeven.
4.7
De uitkomsten van de risicoanalyse, de daarbij gehanteerde gegevens en de eventueel genomen maatregelen worden schriftelijk vastgelegd met vermelding van datum, een aanduiding van de drinkwater- of warm tapwaterinstallatie waar de risicoanalyse betrekking op heeft, alsmede de naam en hoedanigheid van de persoon die de risicoanalyse heeft uitgevoerd.
5. Bij de risicoanalyse te hanteren risicofactoren en kwalificatie van risico
Bij de risicobeschouwing gaat de eigenaar uit van de risicofactoren die in voorschrift 5.1 zijn genoemd.
5.1. Risicofactoren en maatregelen
5.1.1
Bij de risicoanalyse wordt tenminste rekening gehouden met de volgende risicofactoren die vermeerdering van legionellabacteriën in drinkwater- of warm tapwaterinstallaties bevorderen:
- a.
een watertemperatuur tussen 25 en 50 °C;
- b.
stilstaand water;
- c.
lange verblijftijd;
- d.
biofilm en sediment.
5.1.2
Bij de risicoanalyse wordt tenminste rekening gehouden met de volgende risicobeperkende factoren:
- a.
watertemperaturen onder 20 °C;
- b.
watertemperaturen tussen 20 en 25 °C, voor zover er maximaal een week stilstand is en een goede doorstroming;
- c.
watertemperaturen boven 50 °C;
- d.
watertemperaturen boven 60 °C (in verband met afdoding van legionellabacterie; zie punt 5.1.3.);
- e.
doorstroming;
- f.
korte verblijftijd.
5.1.3
In gevallen waarin uit de risicobeschouwing blijkt dat zich voor legionella gunstige groeiomstandigheden voordoen en de eigenaar ervoor kiest om dit risico te beheersen door naverwarming of het wekelijks verhogen van de temperatuur van het leidingnet (thermische desinfectie), houdt de eigenaar daarbij één van de volgende verhoudingen van temperatuur en tijd aan:
Temperatuur | Naverwarmingstijd | standtijd t.b.v. wekelijkse preventieve thermische desinfectie |
---|---|---|
60 °C | 10 minuten | 20 minuten |
65 °C | 1 minuut | 10 minuten |
70 °C | 10 seconden | 5 minuten |
5.1.4
Installaties worden zo ontworpen en bedreven dat temperaturen tussen 25 en 50 °C zoveel mogelijk worden vermeden, met name in combinatie met grote waterhoeveelheden, stilstaand water of lange verblijftijden.
Dit houdt in dat:
- a.
in zowel koud- als warmwatersystemen geen dode leidingen voorkomen;
- b.
opwarming van delen van drinkwaterinstallaties of van niet doorstroomde warmwateruittapleidingen tot boven 25 °C wordt voorkomen;
- c.
in geval van toepassing van alternatieve desinfecteermethoden, bij de risicobeschouwing de bij die methode aangetoonde verwijderings- of afdodingsfactoren worden gehanteerd, voor zover door beheersmaatregelen is gewaarborgd dat de methode in praktijk voortdurend deze mate van effectiviteit heeft.
5.1.5
Leidingen voor koud en warm water die langer dan een week niet gebruikt worden, worden wekelijks gespoeld. Bij het spoelen wordt water getapt tot 10 seconden nadat een stabiele temperatuur is bereikt.
5.1.6
Indien fysisch beheer wordt toegepast kan van voorschrift 5.1.5 worden afgeweken indien:
- a.
bij aanvang van het beheer reiniging en desinfectie van de gehele aangesloten installatie is uitgevoerd;
- b.
een overbruggingsleiding gesloten en verzegeld is door middel van een afsluiter met aftapmogelijkheid of een daaraan gelijkwaardige methode;
- c.
warm tapwater, gemeten op het einde van een retourleiding en eventuele deelringen, gemeten op het verste punt, een minimumtemperatuur van 60 °C heeft, dan wel de minimumtemperatuur die met toepassing van artikel 4.7 van de Omgevingswet door het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 2.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, als gelijkwaardig is aangemerkt;
- d.
de in artikel 36 van het besluit genoemde maximaal toelaatbare hoeveelheid kolonie vormende eenheden legionellabacteriën niet wordt overschreden, gemeten bij de tappunten waar de spoelfrequentie het laagst is;
- e.
het beheer ononderbroken overeenkomstig BRL K14010-1 functioneert;
- f.
tappunten van leidingen die langer dan een week niet gebruikt zijn voorafgaande aan ingebruikname worden gespoeld, waarbij water wordt getapt tot 10 seconden nadat een stabiele temperatuur is bereikt; en
- g.
van de onder a tot en met f bedoelde omstandigheden aantekening wordt gehouden in het logboek, bedoeld in artikel 40 van het besluit.
5.1.7
Indien fotochemisch of elektrochemisch beheer wordt toegepast kan van voorschrift 5.1.5 worden afgeweken indien wordt voldaan aan:
- a.
de voor de desbetreffende methode of product door de minister vastgestelde minimale spoelfrequentie, waarbij op basis van uitgevoerde pilots is gebleken dat er geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid; en
- b.
de onderdelen a tot en met g van voorschrift 5.1.6, voor zover deze niet bij de vaststelling, bedoeld in onderdeel a, buiten toepassing zijn verklaard, waarbij voor ‘BRL K14010-1’ in onderdeel e wordt gelezen: BRL K14010-2.
5.2. Risicokwalificatie
Iedere hoofdfunctie dient aan de eis van een score 0 te voldoen.
Risicokwalificatie als functie van risicofactoren wordt als volgt voorgeschreven:
Risicofactoren | Leidingvolume > 1 liter | |
---|---|---|
Temperatuur (°C) | Duur temperatuur in component | Risicokwalificatie (+ afsterven; − groei) |
< 20 °C | onbeperkt | 0 |
20–25 | onbeperkt | 01 |
> 25–45 | < 2 dagen | 02 |
> 25–45 | > 2 dagen < 1 week | 03 |
> 25–45 | > 1 week | − − − |
> 45–50 | onbeperkt | − − |
> 50–55 | onbeperkt | 0 |
> 55–60 | > 1 uur | + |
> 55–60 | > 2 uur | ++ |
> 55–60 | > 3 uur | +++ |
> 60–65 | > 3 min | + |
> 60–65 | > 5 min | ++ |
> 60–65 | > 10 min | +++ |
> 65–70 | > 20 sec | + |
> 65–70 | > 40 sec | ++ |
> 65–70 | > 1 min | +++ |
Noten:
- 1.
Bij temperaturen tussen 20°C en 25°C in combinatie met stilstand langer dan een week of slechte doorstroming kan langzame uitgroei van de bacterie optreden tot boven de detectiegrens.
- 2.
In dit temperatuurstraject wordt de risicokwalificatie ‘0’ alleen gegeven in de situatie dat het water na die twee dagen overeenkomstig de in voorschrift 5.1.3 gegeven standtijd tot een temperatuur van meer dan 60°C verhit wordt. Wordt aan deze voorwaarde niet voldaan dan is er sprake van een langere duur van de periode met temperaturen tussen 25°C en 45°C en dient de risicokwalificatie te worden bepaald voor de gehele periode.
- 3.
In dit temperatuurstraject wordt de risicokwalificatie ‘0’ alleen gegeven in de situatie dat het water na die week overeenkomstig de in voorschrift 5.1.3 gegeven standtijd tot een temperatuur van meer dan 60°C verhit wordt. Wordt aan deze voorwaarde niet voldaan dan geldt een risicokwalificatie ‘– – –’. Bij wekelijkse preventieve thermische desinfectie kan incidenteel een situatie ontstaan waarin legionellabacteriën in concentraties boven de in artikel 36 van het besluit genoemde hoeveelheid kolonie vormende eenheden voorkomen. Er is geen aanleiding om dan hoge concentraties te verwachten, zodat in het kader van de risicoinventarisatie deze situatie als veilig kan worden beschouwd.
Voor leidingvolumes kleiner dan één liter is voor alle temperaturen boven 25°C de risicokwalificatie neutraal (0), mits sprake is van een goede doorstroming.