Einde inhoudsopgave
Regeling wapens en munitie
Artikel 43
Geldend
Geldend vanaf 02-07-2014
- Bronpublicatie:
25-06-2014, Stcrt. 2014, 18098 (uitgifte: 01-07-2014, regelingnummer: 528911)
- Inwerkingtreding
02-07-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-06-2014, Stcrt. 2014, 18098 (uitgifte: 01-07-2014, regelingnummer: 528911)
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Wapens en munitie
1.
Houders van een verlof tot het voorhanden hebben, zoals bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, mogen ten hoogste vijf wapens voorhanden hebben.
2.
Houders van een jachtakte, mogen ten hoogste zes wapens voorhanden hebben.
3.
Het eerste lid en tweede lid is niet van toepassing op houders van een verlof tot het voorhanden hebben, onderscheidenlijk een jachtakte die aantonen dat zes, respectievelijk zeven, of meer wapens voor hen onontbeerlijk zijn voor de beoefening van de schietsport, onderscheidenlijk de jacht.
4.
Een aanvrager van een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie, zoals bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet, moet in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag minimaal achttien schietbeurten verrichten, tenzij het tekort aan schietbeurten de aanvrager van het verlof redelijkerwijs niet kan worden aangerekend.
5.
Een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie, zoals bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, ten behoeve van de schietsport wordt alleen verleend voor de wapens en munitie waarmee de sportschutter binnen het verband van zijn schietvereniging, welke voldoet aan de eisen als bedoeld in artikel 43a, een schietsportdiscipline beoefent.
6.
Het eerste lid is niet van toepassing op een houder van een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie gedurende het eerste verlofjaar. Deze houder mag ten hoogste een wapen welke geschikt is voor een Olympische schietsportdiscipline voorhanden hebben.