Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 300/2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 29-04-2008
- Bronpublicatie:
11-03-2008, PbEU 2008, L 97 (uitgifte: 09-04-2008, regelingnummer: 300/2008)
- Inwerkingtreding
29-04-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-03-2008, PbEU 2008, L 97 (uitgifte: 09-04-2008, regelingnummer: 300/2008)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Algemeen
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Douane (V)
(Voor de EER relevante tekst)
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2) en gezien de gemeenschappelijke tekst die op 16 januari 2008 door het Bemiddelingscomité is goedgekeurd,
Overwegende betgeen volgt:
- (1)
Met het oog op de bescherming van personen en goederen in de Europese Unie moeten gemeenschappelijke regels voor de beveiliging van de burgerluchtvaart worden opgesteld om wederrechtelijke daden tegen burgerluchtvaartuigen die een gevaar vormen voor de veiligheid van de burgerluchtvaart, te voorkomen. Daartoe moeten gemeenschappelijke regels en gemeenschappelijke basisnormen voor de beveiliging van de luchtvaart worden vastgesteld en mechanismen voor het toezicht op de naleving van deze regels en normen worden opgezet.
- (2)
Met het oog op de beveiliging van de burgerluchtvaart in het algemeen is het wenselijk de basis te leggen voor een gemeenschappelijke interpretatie van bijlage 17 van het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart, van 7 december 1944.
- (3)
Naar aanleiding van de gebeurtenissen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten is Verordening (EG) nr. 2320/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart (3) goedgekeurd. Een gemeenschappelijke aanpak op het gebied van luchtvaartbeveiliging is nodig en overwogen moet worden wat de meest doeltreffende manier is om bijstand te verlenen na terroristische daden die grote gevolgen voor de vervoerssector hebben.
- (4)
De inhoud van Verordening (EG) nr. 2320/2002 dient te worden herzien in het licht van de opgedane ervaring en de verordening moet worden ingetrokken en vervangen door deze verordening waarin gestreefd wordt naar vereenvoudiging, harmonisering en verduidelijking van de bestaande regels en naar verbetering van het beveiligingsniveau.
- (5)
Om tegemoet te komen aan de evoluerende risicobeoordelingen en om de introductie van nieuwe technologieën mogelijk te maken, is er behoefte aan meer flexibiliteit bij het vaststellen van beveiligingsmaatregelen en -procedures; in de verordening dienen daarom de basisbeginselen te worden vastgelegd voor de maatregelen die genomen moeten worden om de burgerluchtvaart te beveiligen tegen wederrechtelijke daden, zonder evenwel in te gaan op technische en procedurele bijzonderheden ten aanzien van de wijze waarop deze beginselen moeten worden toegepast.
- (6)
Deze verordening dient van toepassing te zijn op burgerluchthavens op het grondgebied van een lidstaat, op exploitanten die diensten aanbieden op deze luchthavens en op entiteiten die goederen en/of diensten aan of via deze luchthavens leveren.
- (7)
Onverminderd het Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen (Tokio, 1963), het Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigen (Den Haag, 1970) en het Verdrag ter bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart (Montreal, 1971), moet deze verordening ook betrekking hebben op beveiligingsmaatregelen aan boord van luchtvaartuigen van communautaire luchtvaartmaatschappijen of tijdens vluchten van communautaire luchtvaartmaatschappijen.
- (8)
Elke lidstaat blijft bevoegd om een besluit te nemen over de inzet van meereizende beveiligingsagenten aan boord van luchtvaartuigen die in die lidstaat geregistreerd zijn en van vluchten van luchtvaartmaatschappijen waarvoor hij een vergunning heeft afgegeven, alsmede om er overeenkomstig punt 4.7.7 van bijlage 17 van het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart en krachtens dat Verdrag op toe te zien dat die agenten behoren tot het overheidspersoneel en speciaal geselecteerd en opgeleid zijn, rekening houdend met de vereiste beveiligings- en veiligheidsaspecten aan boord van luchtvaartuigen.
- (9)
Het dreigingsniveau is niet noodzakelijkerwijs even groot voor de verschillende soorten burgerluchtvaart. Bij het vaststellen van gemeenschappelijke basisnormen voor de beveiliging van de luchtvaart moet rekening worden gehouden met de grootte van het luchtvaartuig, de wijze van de exploitatie en/of de frequentie van de activiteiten op luchthavens, zodat eventueel afwijkingen kunnen worden toegestaan.
- (10)
Het is lidstaten tevens toegestaan om, op basis van een risicobeoordeling, striktere maatregelen toe te passen anders dan vastgesteld in deze verordening.
- (11)
Het is mogelijk dat derde landen de toepassing van andere dan de in deze verordening vastgestelde maatregelen vereisen voor vluchten vanuit een luchthaven van een lidstaat naar of over dat derde land. Onverminderd de bilaterale overeenkomsten die de Gemeenschap heeft gesloten, moet de Commissie de door het derde land vereiste maatregelen kunnen bestuderen.
- (12)
Hoewel het mogelijk is dat in een en dezelfde lidstaat twee of meer organen betrokken zijn bij de beveiliging van de luchtvaart, moet elke lidstaat één autoriteit aanwijzen die verantwoordelijk is voor de coördinatie van en het toezicht op de toepassing van de beveiligingsnormen.
- (13)
Teneinde de verantwoordelijkheden vast te stellen voor de uitvoering van de gemeenschappelijke normen en om te beschrijven welke maatregelen de exploitanten en andere entiteiten daartoe moeten nemen, moet elke lidstaat een nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart opstellen. Voorts moeten alle luchthavenexploitanten, luchtvaartmaatschappijen en entiteiten die de normen voor de beveiliging van de luchtvaart toepassen een beveiligingsprogramma opstellen, toepassen en instandhouden om zowel aan deze verordening als aan alle toepasselijke nationale programma's voor de beveiliging van de burgerluchtvaart te voldoen.
- (14)
Om toezicht te kunnen houden op de naleving van deze verordening en het nationale programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, moet elke lidstaat een nationaal programma opstellen om de mate en kwaliteit van de beveiliging van de burgerluchtvaart te controleren en er zorg voor dragen dat dit programma wordt toegepast.
- (15)
Om toezicht te kunnen houden op de toepassing van deze verordening door de lidstaten en om aanbevelingen ter verbetering van de beveiliging van de luchtvaart te kunnen doen, moet de Commissie inspecties uitvoeren, waaronder onaangekondigde inspecties.
- (16)
In het algemeen dienen maatregelen die rechtstreekse gevolgen hebben voor passagiers door de Commissie te worden bekendgemaakt. Uitvoeringsbesluiten waarin de gemeenschappelijke maatregelen en procedures voor de uitvoering van de gemeenschappelijke normen voor de beveiliging van de luchtvaart worden vastgesteld en gevoelige beveiligingsinformatie is opgenomen, alsmede de inspectieverslagen van de Commissie en de antwoorden van bevoegde autoriteiten moeten worden beschouwd als ‘gerubriceerde Europese Unie-gegevens’ in de zin van Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar reglement van orde (4). Deze gegevens mogen niet worden bekendgemaakt; ze mogen alleen ter beschikking worden gesteld van exploitanten en entiteiten die er een legitiem belang bij hebben.
- (17)
De maatregelen ter uitvoering van deze verordening moeten worden aangenomen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5).
- (18)
In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om de algemene maatregelen vast te stellen die beogen niet-essentiële onderdelen van de gemeenschappelijke basisnormen te wijzigen door deze aan te vullen, om de criteria vast te stellen om de lidstaten toe te staan af te wijken van de gemeenschappelijke basisnormen en alternatieve beveiligingsmaatregelen vast te stellen, alsmede om de specificaties van het nationale kwaliteitscontroleprogramma vast te stellen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.
- (19)
Wanneer om dwingende urgente redenen de normaal voor de regelgevingsprocedure met toetsing toepasselijke termijnen niet kunnen worden nageleefd, moet de Commissie voor de aanneming van de gemeenschappelijke regels voor de beveiliging van de burgerluchtvaart de in artikel 5 bis, lid 6, van Besluit 1999/468/EG vastgestelde urgentieprocedure kunnen toepassen.
- (20)
Er dient te worden gestreefd naar ‘one-stop security’ voor alle vluchten binnen de Europese Unie.
- (21)
Voorts zou het niet nodig moeten zijn om passagiers of hun bagage die met een vlucht aankomen uit een derde land dat luchtvaartbeveiligingsnormen heeft die gelijkwaardig zijn aan die van deze verordening, opnieuw aan beveiligingsonderzoeken te onderwerpen. Derhalve dienen, onverminderd het recht van elke lidstaat om striktere maatregelen toe te passen en onverminderd de respectieve bevoegdheden van de Gemeenschap en haar lidstaten, besluiten van de Commissie en, waar nodig, overeenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen waarin wordt erkend dat de beveiligingsnormen van het derde land gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke normen, te worden aangemoedigd, aangezien deze bevorderlijk voor one-stop security zijn.
- (22)
Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van de regelgeving met betrekking tot de luchtvaartveiligheid, met inbegrip van de maatregelen betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen.
- (23)
Er dient voorzien te worden in sancties voor overtredingen van de bepalingen van deze verordening. Deze sancties, die van civiel- of bestuursrechtelijke aard kunnen zijn, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
- (24)
De ministeriële verklaring over de luchthaven van Gibraltar waarover op 18 september 2006 te Córdoba een akkoord is bereikt tijdens de eerste ministeriële bijeenkomst van het Forum voor dialoog over Gibraltar, zal de op 2 december 1987 te Londen afgelegde gemeenschappelijke verklaring over de luchthaven van Gibraltar vervangen, en de volledige naleving ervan zal als de naleving van de verklaring van 1987 worden beschouwd.
- (25)
Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de beveiliging van de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden en het leggen van een basis voor de gemeenschappelijke interpretatie van bijlage 17 van het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 185 van 8.8.2006, blz. 17.
Advies van het Europees Parlement van 15 juni 2006 (PB C 300 E van 9.12.2006, blz. 463), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 11 december 2006 (PB C 70 E van 27.3.2007, blz. 21) en standpunt van het Europees Parlement van 25 april 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 4 maart 2008.
PB L 355 van 30.12.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 849/2004 (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 1; gerectificeerd in PB L 229 van 29.6.2004, blz. 3).
PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2006/548/EG, Euratom (PB L 215 van 5.8.2006, blz. 38).
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).