Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd
Artikel 21 Werknemers aan boord van zeevissersvaartuigen
Geldend
Geldend vanaf 02-08-2004
- Bronpublicatie:
04-11-2003, PbEU 2003, L 299 (uitgifte: 18-11-2003, regelingnummer: 2003/88/EG)
- Inwerkingtreding
02-08-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-11-2003, PbEU 2003, L 299 (uitgifte: 18-11-2003, regelingnummer: 2003/88/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Overheidsfinanciën / Algemeen
1.
De artikelen 3 tot en met 6 en 8 zijn niet van toepassing op werknemers aan boord van zeevissersvaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren.
De lidstaten nemen echter de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat alle werknemers aan boord van zeevissersvaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren, recht hebben op een passende rusttijd en om het aantal arbeidsuren te beperken tot gemiddeld 48 per week, berekend over een referentieperiode van maximaal twaalf maanden.
2.
Binnen de in de leden 1, tweede alinea, 3 en 4, vastgestelde grenzen nemen de lidstaten de nodige maatregelen om, gezien de noodzaak om de veiligheid en de gezondheid van die werknemers te beschermen, ervoor te zorgen:
- a)
dat de arbeidsuren worden beperkt tot een maximumaantal uren dat binnen een bepaalde periode niet mag worden overschreden, of
- b)
dat een minimumaantal rusturen binnen een bepaalde periode wordt gewaarborgd.
Het maximumaantal arbeidsuren en het minimumaantal rusturen worden nader bepaald door middel van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of in collectieve overeenkomsten of bedrijfsakkoorden tussen de sociale partners.
3.
De grenzen voor het aantal arbeidsuren of rusturen worden als volgt bepaald:
- a)
het maximumaantal arbeidsuren mag niet meer bedragen dan:
- i)
14 uur in elke periode van 24 uur en
- ii)
72 uur in elke periode van zeven dagen;
of
- b)
het minimumaantal rusturen mag niet minder bedragen dan:
- i)
10 uur in elke periode van 24 uur en
- ii)
77 uur in elke periode van zeven dagen.
4.
De rusttijd mag in niet meer dan twee rustperioden — waarvan er één minstens zes uur moet bedragen — worden opgedeeld en de tijdruimte tussen twee opeenvolgende rustperioden mag niet langer zijn dan 14 uur.
5.
Met inachtneming van de algemene beginselen van de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers, en om objectieve, technische of arbeidsorganisatorische redenen, kunnen de lidstaten uitzonderingen toestaan — waaronder de vaststelling van referentieperioden — op de in de leden 1, tweede alinea, 3 en 4, vastgestelde grenzen. Dergelijke uitzonderingen voldoen zoveel mogelijk aan de gestelde normen, maar er kan rekening worden gehouden met meer frequente of langere vakanties, of met de toekenning van compensatieverlof aan de werknemers. Deze uitzonderingen kunnen worden vastgelegd in:
- a)
wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, mits er sprake is van raadpleging, waar mogelijk, van de vertegenwoordigers van de betrokken werkgevers en werknemers en er inspanningen worden gedaan om alle relevante vormen van sociale dialoog aan te moedigen, of
- b)
collectieve overeenkomsten of bedrijfsakkoorden tussen de sociale partners.
6.
De kapitein van een zeevissersvaartuig heeft het recht om van een werknemer aan boord te verlangen alle uren te werken die noodzakelijk zijn voor de onmiddellijke veiligheid van het vaartuig, de personen aan boord of de lading, of om bijstand te verlenen aan andere vaartuigen of personen die op zee in nood verkeren.
7.
Lidstaten kunnen bepalen dat werknemers aan boord van zeevissersvaartuigen die krachtens de nationale wetgeving of praktijk tijdens een bepaalde periode van het kalenderjaar welke een maand overschrijdt niet mogen varen, hun jaarlijkse vakantie uit hoofde van artikel 7 tijdens deze periode moeten nemen.