Wijzigingsrijkswet wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap in verband met huwelijk
Artikel 3
Geldend
Geldend vanaf 01-03-1964
- Bronpublicatie:
14-11-1963, Stb. 1963, 467 (uitgifte: 03-12-1963, kamerstukken: 6956 )
- Inwerkingtreding
01-03-1964
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-01-1964, Stb. 1964, 22 (uitgifte: 01-01-1964, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken
Ministerie van Buitenlandse Zaken
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Nationaliteitsrecht
I.
De vrouw, die bij de inwerkingtreding van deze wet met een niet-Nederlander is gehuwd en die het Nederlanderschap dat zij bij het sluiten van het huwelijk bezat, door of ten gevolge van het huwelijk heeft verloren, wordt Nederlander door haar wil daartoe te kennen te geven aan de artikel 12a van de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (Stb. 1892, 268) bedoelde autoriteit, indien op de dag van de kennisgeving het huwelijk voortduurt. De kennisgeving moet worden gedaan binnen het jaar na de inwerkingtreding van deze wet. Zij kan ook op een later tijdstip worden gedaan, mits de vrouw op dat tijdstip tenminste een jaar woonplaats heeft in het Koninkrijk.
Het bepaalde in het voorgaande lid is niet van toepassing op de vrouw, die staande het huwelijk de Nederlandse nationaliteit door haar wil heeft verloren.
De vrouw, die ingevolge het bepaalde bij het eerste lid Nederlander is geworden, kan het Nederlanderschap niet verwerpen overeenkomstig artikel 8a van bovengenoemde wet.
II.
De vrouw, die bij de inwerkingtreding van deze wet is gehuwd en het Nederlanderschap dat zij bij het sluiten van het huwelijk niet bezat, door of ten gevolge van het huwelijk heeft verkregen, verliest het Nederlanderschap door haar wil daartoe te kennen te geven aan de bij artikel 12a van de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (Stb. 1892, 268) bedoelde autoriteit, indien op de dag van de kennisgeving het huwelijk voortduurt en de vrouw naast het Nederlanderschap nog een andere nationaliteit bezit.
Het bepaalde in het voorgaande lid is niet van toepassing oop de vrouw, die staande het huwelijk het nederlanderschap door haar wil heeft verkregen.
De vrouw, die ingevolge het bepaalde bij het eerste lid het Nederlanderschap heeft verloren, kan het Nederlanderschap niet verkrijgen overeenkomstig artikel 8 van bovengenoemde wet.
III.
Op de vrouw, die bij de inwerkingtreding van deze wet met een niet-Nederlander is gehuwd en door of ten gevolge van dit huwelijk het Nederlanderschap heeft verloren, is na ontbinding van het huwelijk artikel 8b van de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (Stb. 1892, 268) van overeenkomstige toepassing.
IV.
Op de vrouw, die bij de inwerkingtreding van deze wet met een Nederlander is gehuwd en door of ten gevolge van dit huwelijk Nederlander is geworden, is na ontbinding van het huwelijk artikel 8c van de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (Stb.1892, 268) van overeenkomstige toepassing.
V.
Op de vrouw, wier huwelijk met een niet-Nederlander voor de inwerkingtreding van deze wet is ontbonden en die door of ten gevolge van dit huwelijk het Nederlanderschap heeft verloren, is artikel 8b van de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (Stb. 1892, 268) van overeenkomstige toepassing
VI.
Op de vrouw, wier huwelijk met een Nederlander voor de inwerkingtreding van deze wet is ontbonden en die door of ten gevolge van dit huwelijk Nederlander is geworden, is artikel 8c van de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (Stb. 1892, 268) van overeenkomstige toepassing.