Einde inhoudsopgave
Wet op de expertisecentra
Artikel 127 Vaststelling overschrijdingsbedrag
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2022
- Bronpublicatie:
25-02-2021, Stb. 2021, 171 (uitgifte: 07-04-2021, kamerstukken: 35605)
- Inwerkingtreding
01-04-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-03-2022, Stb. 2022, 114 (uitgifte: 16-03-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Indien een gemeente een of meer scholen in stand houdt, stelt het college van burgemeester en wethouders onderscheiden per schoolsoort, alsmede al naar gelang het speciaal onderwijs, dan wel voortgezet speciaal onderwijs betreft, jaarlijks voorlopig vast:
- a.
het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 113 die in het voorafgaande kalenderjaar zijn uitgegeven;
- b.
het totaal van de ontvangsten, bedoeld in de artikelen 114, 117, 118 en 119, in het voorafgaande kalenderjaar;
- c.
het totaal van de bedragen die in het voorafgaande kalenderjaar zijn uitgegeven voor de instandhouding van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 69;
- d.
het totaal van de ontvangsten, op grond van artikel 70, zesde lid, en
- e.
een staat van voorzieningen die zijn ingesteld voor de door de gemeente in stand gehouden scholen.
2.
Indien de gemeente een deel van de ontvangsten bedoeld, in het eerste lid, onderdeel d, toevoegt aan een voorziening, wordt dat deel aangemerkt als een uitgave als bedoeld in dat lid, onderdeel a, onderscheidenlijk als een uitgave als bedoeld in dat lid, onderdeel c.
3.
Indien de gemeente voor de kosten, bedoeld in artikel 113, tweede lid, onderdeel a, of de kosten voor de instandhouding van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 69, bedragen aan een voorziening onttrekt, worden deze aangemerkt als ontvangsten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
4.
Bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden buiten beschouwing gelaten de uitgaven en ontvangsten voor:
- a.
administratie, beheer en bestuur, bedoeld in artikel 113, tweede lid, onderdeel h;
- b.
de exploitatie van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening, van watergewenning of bewegingstherapie, en
- c.
indien het een instelling betreft, de bedragen, bedoeld in artikel 118.
5.
De ontvangsten, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, worden genormeerd vastgesteld op 0,65 procent van de bekostiging, bedoeld in artikel 114.
6.
Bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c, worden buiten beschouwing gelaten de uitgaven die worden gedekt door ontvangsten van bedragen die door derden zijn betaald, de uitgaven die worden gedekt door ontvangsten op grond van een besluit als bedoeld in artikel 123, vijfde lid, tweede volzin, en de uitgaven voor de voorzieningen waarvoor het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school op grond van de regeling, bedoeld in artikel 124, eerste lid, een aanvraag bij de gemeente kon indienen en wel gedurende de periode waarvoor een dergelijke aanvraag kon worden gedaan.
7.
Bij het vaststellen van de bedragen bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, mogen voorzieningen die volgens de desbetreffende rijksbekostiging een afschrijvingstermijn van ten minste 20 jaar hebben, over ten hoogste 20 jaar worden aangemerkt als jaarlijkse uitgave op grond van rente op basis van een fictieve lening met een looptijd van ten hoogste 20 jaar en een lineaire aflossing.
8.
Indien de gemeente een deel van de bekostiging overdraagt aan een ander bevoegd gezag, wordt dat deel aangemerkt als een uitgave als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a. Indien door een ander bevoegd gezag een deel van de bekostiging aan de gemeente wordt overgedragen, wordt dat deel aangemerkt als een ontvangst als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
9.
Om de vijf jaar stelt het college van burgemeester en wethouders het totaal van de vastgestelde uitgaven en ontvangsten in de voorafgaande vijf kalenderjaren voorlopig vast, zoals in het eerste tot en met zevende lid is aangegeven. Indien de uitgaven hoger zijn dan de ontvangsten, bepaalt het college van burgemeester en wethouders tevens het bedrag van de overschrijding. Indien een gemeente vanaf een tijdstip binnen een periode van vijf jaar als bedoeld in de eerste volzin geen school in stand houdt, stelt het college van burgemeester en wethouders in afwijking van die volzin zo spoedig mogelijk na dat tijdstip voorlopig vast het totaal van de vastgestelde uitgaven en ontvangsten in het aan dat tijdstip voorafgaande deel van de periode van vijf jaar, zoals in het eerste tot en met zesde lid is aangegeven.
10.
Na sluiting van de rekening van de gemeente stelt het college van burgemeester en wethouders onderscheiden per schoolsoort, alsmede al naar gelang het speciaal onderwijs dan wel voortgezet speciaal onderwijs betreft, de in het eerste en zevende lid bedoelde bedragen, zo nodig gewijzigd, vast. In het geval, bedoeld in het achtste lid, tweede volzin, drukt het college van burgemeester en wethouders vervolgens het bedrag van de overschrijding uit in een percentage van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en d. Het percentage wordt afgerond tot twee decimalen. Afronding naar beneden vindt plaats indien de derde decimaal kleiner is dan 5, en naar boven indien deze decimaal ten minste 5 bedraagt.