Einde inhoudsopgave
Wet zeevarenden
Artikel 25
Geldend
Geldend vanaf 03-05-2014
- Bronpublicatie:
25-09-2013, Stb. 2013, 381 (uitgifte: 17-10-2013, kamerstukken: 33442)
- Inwerkingtreding
03-05-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-04-2014, Stb. 2014, 161 (uitgifte: 02-05-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Onze Minister kan ten aanzien van een bemanningslid, met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, voor een bepaald schip, en voor een periode van ten hoogste zes maanden, ontheffing verlenen van de in artikel 18, eerste lid, bedoelde verplichting om in het bezit te zijn van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs.
2.
Onze Minister kan aan de houder van een vaarbevoegdheid, geldig op schepen van minder dan 3000 GT of met een voortstuwingsvermogen van minder dan 3000 kW, ontheffing geven van de in artikel 18, eerste lid, bedoelde verplichting om in het bezit te zijn van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs, voorzover die bevoegdheid wordt gebruikt aan boord van een schip, dat als gevolg van een verbouwing niet meer als een schip van minder dan 3000 GT of met een voortstuwingsvermogen van minder dan 3000 kW is aan te merken, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a.
de ontheffing geldt voor de duur van de opleiding van de houder ten behoeve van een bevoegdheid geldig op alle schepen, met een maximum van twee jaren, en
- b.
de houder heeft in de vijf jaren, voorafgaand aan de aanvraag, twee jaren aan boord van dit schip, of aan boord van een naar het oordeel van Onze Minister identiek schip, dienst gedaan.