Einde inhoudsopgave
Wet inkomstenbelasting BES
Artikel 16A
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2011
- Redactionele toelichting
Tekstplaatsing van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943, zoals gewijzigd bij de Invoeringswet fiscaal stelsel BES (16-12-2010, Stb. 847). Tijdstip iwtr.: 00.00 uur in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. 05.00 uur in het Europese deel van Nederland.
- Bronpublicatie:
21-12-2010, Stb. 2010, 851 (uitgifte: 28-12-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-12-2010, Stb. 2010, 848 (uitgifte: 01-01-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
1.
Buitengewone lasten zijn de op de belastingplichtige drukkende uitgaven:
- a.
ter zake van ziekte, invaliditeit, bevalling en overlijden van de belastingplichtige, diens echtgenoot, diens eigen en aangehuwde kinderen en pleegkinderen en van diens bloed- of aanverwanten in de rechte linie of in de tweede graad van de zijlinie;
- b.
ter zake van opleiding of studie voor een beroep van hemzelf of zijn echtgenoot;
- c.
tot voorziening in het noodzakelijke levensonderhoud van eigen en aangehuwde kinderen en pleegkinderen die 27 jaar of ouder zijn en van andere bloed- of aanverwanten in de rechte linie of in de tweede graad van de zijlinie, voor zover die personen niet bij machte zijn zelf inkomsten ter voorziening in hun levensonderhoud te verwerven;
- d.
tot voorziening in het noodzakelijke levensonderhoud van kinderen tot 27 jaar die tengevolge van ziekte of gebreken buiten staat zijn om de helft te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen, voor zover die kinderen niet bij machte zijn zelf inkomsten ter voorziening in hun levensonderhoud te verwerven;
- e.
ter zake van de kosten van studie van een middelbaar beroeps-, hoger beroeps-, universitaire of daarmee vergelijkbare opleiding voor eigen kinderen, kinderen van de echtgenoot en pleegkinderen tot 27 jaar tot een bedrag van ten hoogste USD 5.587 per kind.
2.
De gezamenlijke uitgaven voor zover verband houdend met een hierna te noemen post wordt in aanmerking genomen met inachtneming van de daarbij gegeven normering:
- a.
de met de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde uitgaven verband houdende kosten van vervoer per auto tot een bedrag van USD 0,20 per kilometer, of, indien het betreft een ter beschikking gestelde auto, de brandstofkosten;
- b.
de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde uitgaven: 75% van de kosten van verblijf buiten het eiland waar de belastingplichtige woont;
- c.
de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde uitgaven: ten hoogste USD 1.397 per ondersteunde met dien verstande dat het totaal in aanmerking te nemen bedrag niet meer beloopt dan 10% van het inkomen van de belastingplichtige.
3.
Tot de buitengewone lasten worden niet gerekend:
- a.
ter zake van studiekosten: andere kosten dan school- of collegegeld, kosten van boeken en ander verplicht lesmateriaal niet zijnde voorwerpen als omschreven in artikel 9C, tweede lid, onderdeel a, alsmede kosten van interinsulair of internationaal vervoer, met dien verstande dat in geval van het eerste lid, onderdeel e, ten hoogste aftrekbaar is de met één reis per jaar per kind gemoeide kosten van vervoer;
- b.
de premie die verschuldigd is ingevolge de Wet algemene verzekering bijzondere ziektekosten BES.
4.
De in het eerste lid, onderdelen a, c en d, bedoelde uitgaven worden in aanmerking genomen voor zover zij gezamenlijk meer bedragen dan 5% van het inkomen, doch ten minste USD 838.
5.
Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie de in artikel 20, tweede en derde lid, bedoelde bestanddelen van het inkomen van zijn echtgenoot worden toegerekend:
- a.
wordt het bedrag, genoemd in het eerste lid, onderdeel e, verhoogd tot USD 11.174;
- b.
geldt voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel c, en het vierde lid in plaats van het inkomen van de belastingplichtige het gezamenlijke bedrag van het inkomen van de belastingplichtige en dat van zijn echtgenoot.
6.
Onze Minister kan nadere regels stellen op grond waarvan ingeval van twee ongehuwde ouders het recht op aftrek, bedoeld in het derde lid, kan worden overgeheveld naar de andere ouder dan wel in geval van één-ouderschap de aftrek kan worden verdubbeld.