Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2016/2341 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV's)
Artikel 49 Prudentieel toezichtsproces
Geldend
Geldend vanaf 12-01-2017
- Bronpublicatie:
14-12-2016, PbEU 2016, L 354 (uitgifte: 23-12-2016, regelingnummer: 2016/2341)
- Inwerkingtreding
12-01-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-12-2016, PbEU 2016, L 354 (uitgifte: 23-12-2016, regelingnummer: 2016/2341)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verzekeringsrecht / Europees verzekeringsrecht
Sociale zekerheid ouderen / Pensioen
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten de nodige bevoegdheden hebben om de strategieën, processen en rapportageprocedures te beoordelen die IBPV's hebben vastgesteld om te voldoen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die ter uitvoering van deze richtlijn zijn vastgesteld, rekening houdend met de omvang, aard, schaal en complexiteit van de werkzaamheden van de IBPV.
Bij deze beoordeling wordt rekening gehouden met de omstandigheden waarin de IBPV's optreden, en, in voorkomend geval, de partijen die voor hen sleutelfuncties of enigerlei andere werkzaamheden uitvoeren die zijn uitbesteed. De beoordeling omvat de volgende elementen:
- a)
een beoordeling van de kwalitatieve vereisten in verband met het governancesysteem;
- b)
een beoordeling van de risico's die de IBPV loopt;
- c)
een beoordeling van het vermogen van de IBPV om die risico's te evalueren en te beheren.
2.
De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten beschikken over monitoringinstrumenten, met inbegrip van stresstests, die hen in staat stellen te constateren dat de financiële omstandigheden in een IBPV verslechteren en waarmee ze kunnen volgen hoe een verslechtering wordt verholpen.
3.
De bevoegde autoriteiten hebben de nodige bevoegdheden om IBPV's te verplichten zwakke punten of tekortkomingen te verhelpen die in het kader van het prudentieel toezichtsproces zijn geconstateerd.
4.
De bevoegde autoriteiten stellen de minimale frequentie en de reikwijdte van de in lid 1 bedoelde beoordeling vast, waarbij rekening wordt gehouden met de omvang, aard, omvang en complexiteit van de werkzaamheden van de betrokken IBPV.