Einde inhoudsopgave
Wet digitale overheid
Artikel 5 Verantwoordelijkheid voor het beheer
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2023
- Redactionele toelichting
Lid 1, onderdeel g, en 6 zijn nog niet in werking getreden.
- Bronpublicatie:
24-03-2023, Stb. 2023, 158 (uitgifte: 11-05-2023, kamerstukken: 34972)
- Inwerkingtreding
01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-04-2023, Stb. 2023, 160 (uitgifte: 11-05-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
Informatierecht / ICT-recht
1.
Onze Minister draagt zorg voor de inrichting, beschikbaarstelling, instandhouding, werking en beveiliging van de generieke digitale infrastructuur, waaronder infrastructuur:
- a.
voor de uitgifte aan natuurlijke personen die beschikken over een burgerservicenummer en het gebruik door die personen van publieke identificatiemiddelen op verschillende betrouwbaarheidsniveaus;
- b.
die het mogelijk maakt dat een elektronische verklaring wordt afgegeven waaruit blijkt dat een natuurlijke persoon, onderneming of rechtspersoon gemachtigd is namens een andere natuurlijke persoon, onderneming of rechtspersoon op te treden bij de toegang tot elektronische dienstverlening;
- c.
die het mogelijk maakt dat identificatiemiddelen door natuurlijke personen, ondernemingen of rechtspersonen worden gebruikt voor de toegangsverlening tot de elektronische diensten van bestuursorganen en aangewezen organisaties;
- d.
die het mogelijk maakt dat een natuurlijke persoon, onderneming of rechtspersoon die een elektronische dienst afneemt bij een bestuursorgaan of aangewezen organisatie aan de hand van een uniek identificerend nummer geïdentificeerd kan worden;
- e.
die het mogelijk maakt het stelsel voor identificatie van ondernemingen en rechtspersonen te beheren;
- f.
voor elektronisch berichtenverkeer met en informatieverschaffing aan natuurlijke personen, ondernemingen en rechtspersonen.
Onze Minister bevordert de interoperabiliteit tussen deze infrastructuur en de diensten en bedrijfs- en organisatiemiddelen, bedoeld in artikel 11, eerste en tweede lid;
- g.
nog niet in werking.
2.
Onze Minister draagt zorg voor een voorziening:
- a.
die het mogelijk maakt identificatiemiddelen voor natuurlijke personen, ondernemingen en rechtspersonen, die behoren tot een door een lidstaat van de Europese Unie ingevolge de eIDAS-verordening bij de Europese Commissie aangemeld en goedgekeurd stelsel, op een voor bestuursorganen en aangewezen organisaties toegankelijke wijze te ontsluiten;
- b.
die het mogelijk maakt identificatiemiddelen voor natuurlijke personen, ondernemingen en rechtspersonen, die behoren tot een door Nederland ingevolge de eIDAS-verordening bij de Europese Commissie aangemeld en goedgekeurd stelsel, op een voor openbare instanties als bedoeld in artikel 3 van de eIDAS-verordening, in andere lidstaten toegankelijke wijze te ontsluiten.
3.
Onder toegankelijke wijze van ontsluiten, bedoeld in het tweede lid onder a, wordt mede verstaan toevoeging aan de met de authenticatie van het betrokken identificatiemiddel ontvangen set persoonsidentificatiegegevens van een burgerservicenummer of andere aan de natuurlijke persoon, onderneming of rechtspersoon gekoppelde gegevens, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn om de betrokken natuurlijke persoon, onderneming of rechtspersoon ten behoeve van het verrichten van de elektronische dienstverlening in hun systemen te herkennen en voor zover die gegevens niet middels een andere voorziening op betrouwbare wijze toegevoegd kunnen worden aan de bij de toegang met identificatiemiddelen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, verkregen persoonsidentificatiegegevens.
4.
De Dienst Wegverkeer, bedoeld in artikel 4a van de Wegenverkeerswet 1994, draagt namens Onze Minister zorg voor het plaatsen van een publiek identificatiemiddel op betrouwbaarheidsniveau hoog op het rijbewijs. Aan de Dienst Wegverkeer kunnen bij ministeriële regeling overige taken worden opgedragen die samenhangen met het plaatsen van een publiek identificatiemiddel op het rijbewijs.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, met het oog op de inrichting, beschikbaarstelling, instandhouding, werking en beveiliging van de generieke digitale infrastructuur, regels worden gesteld, waaronder met betrekking tot andere dan de in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, en tweede lid genoemde voorzieningen en met betrekking tot de voorziening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, waarbij aan de daarbij bepaalde bestuursorganen en aangewezen organisaties een aansluitplicht kan worden opgelegd.
6.
Nog niet in werking.