Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 5.5.4 (opschorting tenuitvoerlegging)
Geldend
Geldend vanaf 19-12-2020
- Bronpublicatie:
01-07-2020, Stb. 2020, 291 (uitgifte: 27-07-2020, kamerstukken: 35402)
- Inwerkingtreding
19-12-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-10-2020, Stb. 2020, 411 (uitgifte: 30-10-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht / Voorfase
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
1.
De officier van justitie kan de tenuitvoerlegging van het bevel opschorten, indien:
- a.
het belang van een lopend strafrechtelijk onderzoek zich verzet tegen de tenuitvoerlegging van het bevel;
- b.
in het kader van een strafrechtelijk onderzoek reeds een beslissing is genomen tot inbeslagneming van het voorwerp waarop het bevel betrekking heeft;
- c.
het een bevel als bedoeld in artikel 5.5.1, derde lid, onderdeel b of c betreft en in een ander kader dan bedoeld in onderdeel b reeds een beslissing is genomen tot inbeslagneming van het voorwerp waarop het bevel betrekking heeft en deze beslissing naar Nederlands recht voorrang heeft boven inbeslagneming in het kader van een strafrechtelijk onderzoek.
2.
Indien de officier van justitie de tenuitvoerlegging opschort, geeft hij hiervan onverwijld schriftelijk kennis aan de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, onder vermelding van de gronden en zo mogelijk van de verwachte duur van de opschorting.
3.
Zodra de gronden voor opschorting zijn vervallen, wordt de beslissing alsnog ten uitvoer gelegd. De autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat worden hiervan onverwijld schriftelijk in kennis gesteld.
4.
De officier van justitie stelt de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat in kennis van alle beperkende maatregelen die zijn getroffen ten aanzien van het in beslag te nemen voorwerp.