Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen
Artikel 4 Woonplaats
Geldend
Geldend vanaf 21-08-1987
- Bronpublicatie:
27-05-1986, Trb. 1986, 65 (uitgifte: 03-06-1986, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-08-1987
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-09-1987, Trb. 1987, 147 (uitgifte: 01-01-1987, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal belastingrecht (V)
Internationaal belastingrecht / Voorkoming van dubbele belasting
Internationaal belastingrecht / Belastingverdragen
1.
Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking ‘inwoner van een van de Staten’ iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid.
2.
Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
- a)
hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
- b)
indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;
- c)
indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
- d)
indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.
3.
Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Staten is, trachten de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming te regelen, met inachtneming van de plaats van zijn werkelijke leiding, de plaats waar hij is opgericht of anderszins tot stand gekomen en alle andere ter zake doende factoren. Bij afwezigheid van zulk een overeenstemming wordt die persoon voor de toepassing van de artikelen 6 tot en met 21 en de artikelen 23 en 24 geacht geen inwoner te zijn van een van beide Staten.